ECLI:NL:RBZWB:2025:4602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/2902 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de amberperiode

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiseres had eerder een WIA-aanvraag gedaan die op 15 maart 2023 door het UWV was afgewezen, met de motivering dat zij per 1 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 25 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om aanvullende medische informatie te verkrijgen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Op 29 november 2024 heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts b&b ingediend, maar eiseres heeft hierop gereageerd op 13 februari 2025. De rechtbank heeft op 13 mei 2025 het onderzoek gesloten en de uitspraaktermijn verlengd.

De rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen beperkingen op het aspect 'zien' konden worden vastgesteld op basis van de informatie van de oogarts. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat eiseres per 1 juli 2012 meer beperkingen had dan eerder vastgesteld, maar dat er wel een motiveringsgebrek is met betrekking tot de visusbeperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2902 WIA

uitspraak van 16 juli 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Joosen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 15 maart 2023 (primair besluit)
geweigerd per 1 juli 2012 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 is het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en mr. M. Reitsma namens het UWV.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een toelichting aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) te vragen op het standpunt dat er in de medische gegevens geen onderbouwing van de afname van de visus aanwezig is.
Op 29 november 2024 heeft het UWV de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 28 november 2024 toegezonden.
Op 13 februari 2025 heeft eiseres daarop gereageerd.
Op de zitting hebben partijen aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft op 13 mei 2025 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 1 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres is werkzaam geweest als allround medewerker in de horeca. Voor dat werk is zij op 2 maart 2009 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten, namelijk longklachten, neurosarcoïdose, facialis paralyse van het gezicht rechts en oogklachten.
Met het besluit van 5 mei 2011 heeft het UWV geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 28 februari 2011, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend. Van 28 februari 2011 tot en met 27 mei 2011 ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vervolgens ontving eiseres een uitkering op grond van de Participatiewet.
Op 13 februari 2023 heeft eiseres bij het UWV melding gemaakt van een verslechterde gezondheid per juli 2012 of enig ander door het UWV te bepalen moment in de zogenoemde “amberperiode”. Bij deze melding heeft eiseres diverse medische rapporten meegezonden.
Het UWV heeft met het besluit van 15 maart 2023 (primair besluit) geweigerd per 1 juli 2012 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar aanvraag langer dan vijf jaar geleden is afgewezen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft eiseres op 16 augustus 2023 laten weten voornemens te zijn het primaire besluit te wijzigen. De wijziging zou inhouden dat eiseres geen WIA-uitkering krijgt, omdat niet kan worden vastgesteld of per 1 juli 2012 sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak.
Eiseres heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres met een gewijzigde motivering ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat niet kan worden vastgesteld in welke mate sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft het dossier, inclusief de medische informatie, bestudeerd en heeft eiseres op 7 juni 2023 telefonisch gesproken, in aanwezigheid van de projectbegeleider van de afdeling voorzieningen van de gemeente Oosterhout. De verzekeringsarts heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts. Eiseres is bekend met een combinatie van klachten, te weten spanningsklachten, vermoeidheid, hoofdpijn, longklachten en oogklachten en moeite met spreken als gevolg van neurosarcoïdose. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat bij de beoordeling in 2012 rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van hoog handelingstempo, deadlines/productiepieken, blootstelling aan koude, tocht en zware fysieke inspanningen, zoals frequent buiten, duwen/trekken, tillen/dragen en boven schouderhoogte werken. De verzekeringsarts heeft verder gerapporteerd dat uit de gegevens verkregen van eiseres en de behandelend sector blijkt dat destijds (in de amberperiode) sprake was van actieve neurosarcoïdose met als gevolg facialis parese, oogklachten bij uveitis, spier- en gewrichtsklachten en longklachten. De verzekeringsarts rapporteert dat een groot deel van deze klachten al aanwezig was bij de eerste WIA-beoordeling. De verzekeringsarts geeft aan dat uit de medische informatie van de oogarts van 3 april 2012 volgt dat sprake is van fors verminderde visus OD, wat impliceert dat er mogelijk toegenomen beperkingen zijn ten aanzien van “zien” als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Maar omdat het beoordelingsmoment lang geleden ligt, ontbreekt essentiële informatie over de gevolgen van de destijds aanwezige klachten op het dagelijks functioneren. Daardoor kan niet zorgvuldig worden beoordeeld in welke mate sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak per 1 juli 2012, aldus de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie, waaronder de tijdens de bezwaarprocedure verkregen gegevens, te weten informatie van de afdeling klinische immunologie van 1 oktober 2012, informatie van de longarts van 12 september 2023 en informatie van de oogarts van 1 juli 2012, bestudeerd. Zij was tevens aanwezig op de hoorzitting op 30 november 2023. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts. Informatie van de behandelaar geeft aan dat zij achteruit is gegaan, maar specifiek aanwezige afwijkingen, waaruit opgemaakt zou kunnen worden welke afwijkingen op 1 juli 2012 zijn toegenomen, ontbreken. Eveneens ontbreken medische gegevens waaruit beperkingen zouden kunnen worden afgeleid. In de informatie van het [medisch centrum] worden slechts diagnoses genoemd, zonder specifieke bevindingen bij onderzoek en zonder specifieke beperkingen. Dit geldt ook voor de informatie van de oogarts. In 2011 was al bekend dat zij oogproblematiek had. Dit wordt in de ingebrachte informatie nogmaals bevestigd, maar specifiek visusmetingen of afname van de visus is niet in de gegevens aanwezig. Eiseres stelt dat de visus is afgenomen van 100% naar 16%, maar onderbouwt dit niet met informatie van de oogarts waarin deze gegevens naar voren komen en per welke datum dit is geconstateerd. De psychische problematiek bestond ook al ten tijde van de einde wachttijd beoordeling in 2011. Medische gegevens waaruit blijkt dat deze op 1 juli 2012 zijn toegenomen ontbreken.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig was en dat door de verzekeringsartsen onvoldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat zij niet toegenomen beperkt is ten opzichte van de einde wachttijdbeoordeling. Eiseres merkt daarbij op dat sprake is van een gehele gezichtsverlamming en niet, zoals in de medische rapporten staat, enkel aan de rechterkant van haar gezicht. Eiseres wijst erop dat de verzekeringsarts enerzijds concludeert dat op grond van de medische informatie sprake is van mogelijk toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak, maar anderzijds stelt dat gelet op het tijdsverloop essentiële informatie over de gevolgen van de klachten op het dagelijks functioneren en bevindingen bij onderzoek ontbreekt om zorgvuldig vast te stellen in welke mate sprake is van toegenomen beperkingen. De verzekeringsarts heeft haar conclusie gebaseerd op medische informatie uit de periode van het beoordelingsmoment, namelijk de brief van 3 april 2012 van de oogarts, waaruit volgens eiseres volgt dat sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Voor eiseres is onnavolgbaar waarom de verzekeringsarts b&b zonder enige onderbouwing daaraan volledig contrair gaat door onder meer te stellen dat medische gegevens ontbreken waaruit beperkingen zouden kunnen worden afgeleid. Eiseres wijst verder op de brief van 12 september 2023 van longarts [naam 1] , waaruit onmiskenbaar blijkt dat sprake is van achteruitgang ten gevolg van neurosarcoïdose vanaf 2009 en dus sprake is van progressieve klachten. Dit gaat volgens eiseres gepaard met een toename van beperkingen. Eiseres wijst er vervolgens op dat een vergelijking had moeten plaatsvinden tussen de beperkingen zoals neergelegd in de eerder opgestelde FML van 21 april 2011 en de beperkingen per 1 juli 2012. Het UWV heeft dit ten onrechte nagelaten. Omdat geen nieuwe FML is opgesteld kan deze vergelijking niet plaatsvinden en is de besluitvorming onzorgvuldig, aldus eiseres. Eiseres stelt dat er voldoende aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van het UWV en verzoekt de rechtbank daarom een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
4.3.1.
De rechtbank overweegt dat het recht op een WIA-uitkering op een later moment kan ontstaan in het geval van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar (de zogenoemde amberperiode). De rechtbank stelt vast dat in dit geval de amberperiode loopt van 28 februari 2011 tot 28 februari 2016. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij per juli 2012 of enig ander moment in de amberperiode als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak toegenomen arbeidsongeschikt is.
Uitgangspunt bij de toepassing van artikel 55 van de WIA is dat de beoordeling of sprake is van toegenomen beperkingen moet worden gerelateerd aan de beperkingen die ten grondslag zijn gelegd aan de voorafgaande beoordeling van de aanspraak op een WIA-uitkering. [1] IJkpunt bij de vraag of hieraan is voldaan vormt in dit geval de FML van 21 april 2011, waarin de beperkingen van eiseres zijn neergelegd.
Eiseres heeft pas op 8 maart 2023 bij het UWV gemeld dat zij per juli 2012 of per een andere datum in de amberperiode toegenomen arbeidsongeschikt is. Er moet een retrospectieve beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in het verleden.
De omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer (verantwoord) is vast te stellen, moet in de regel voor risico van de aanvrager worden gelaten. Uit vaste rechtspraak volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag of melding doet. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat en wanneer sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. [2]
Verder volgt uit vaste rechtspraak dat bij een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak het veelal zal gaan om een toename van de destijds in een eerdere FML opgenomen beperkingen, maar dat het ook mogelijk is dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin of ten aanzien van beoordelingspunten waarvoor destijds geen beperkingen zijn aangenomen, mits deze nieuwe beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerder vastgestelde beperkingen. [3]
4.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV in beginsel op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten. De verzekeringsarts heeft eiseres op 6 juni 2023 telefonisch gesproken en heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd, waaronder de eerdere beoordeling in 2011, en bij hun onderzoek de informatie van de behandelend sector betrokken.
4.3.3.
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bij de eerste WIA beoordeling van eiseres in 2011 al forse beperkingen heeft vastgesteld, op basis van klachten als gevolg van neuro sarcoïdose. Er zijn beperkingen gesteld voor hoog handelingstempo, deadlines/productiepieken, blootstelling aan koude, tocht en zware fysieke inspanningen, zoals frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen en boven schouderhoogte werken. In de door eiseres overgelegde medische informatie ziet de rechtbank, evenals het UWV, grotendeels geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat zij per juli 2012 meer beperkingen had dan opgenomen in de FML van 21 april 2011. De motivering van de verzekeringsarts b&b dat specifieke informatie ontbreekt over welke afwijkingen zouden zijn toegenomen en welke beperkingen daaruit kunnen worden afgeleid, kan de rechtbank volgen. Ook uit de brief van 12 september 2023 kunnen dergelijke beperkingen niet worden afgeleid nu daarin slechts in zijn algemeenheid wordt gesteld dat vanaf 2009 sprake is van achteruitgang ten gevolge van neuro-sarcoïdose.
Met betrekking tot de oogklachten oordeelt de rechtbank anders.
De primaire verzekeringsarts heeft op grond van de medische informatie en de brief van de oogarts van 3 april 2012 gerapporteerd dat sprake is van fors verminderde visus OD (rechteroog) en dat mogelijk sprake was van toegenomen beperkingen ten aanzien van “zien” als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft ook gerapporteerd dat niet met zorgvuldigheid kan worden vastgesteld in welke mate daarvan sprake is per 1 juli 2012.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat in de informatie van de oogarts onvoldoende aanknopingspunten worden gevonden om vast te kunnen stellen welke beperkingen eiseres heeft per 1 juli 2012. De medische informatie bevat daarvoor te algemene informatie. De door eiseres gestelde afname van de visus van 100% naar 16% wordt niet met informatie van de oogarts onderbouwd.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in de FML van 21 april 2011 geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het “zien”. De oogproblemen waren destijds wel bekend, in die zin dat eiseres vlekjes in het licht en donker zag. Er was echter geen sprake van visusstoornis of nystagmus, zoals blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 21 april 2011. De visus was 1 ODS en er was geen sprake van oogontstekingen.
De rechtbank heeft het UWV verzocht om een nadere motivering van de verzekeringsarts b&b op het standpunt dat er in de medische gegevens geen onderbouwing voor afname van de visus aanwezig is, gelet op de door eiseres overgelegde medische informatie van de oogarts van 3 april 2012 en 6 augustus 2012 en de beschouwing van de primaire verzekeringsarts.
Het UWV heeft vervolgens het rapport van de verzekeringsarts b&b van 28 november 2024 ingezonden.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende concreet heeft gereageerd op de vraagstelling van de rechtbank en daarmee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom geen sprake is van verslechterde visus en toegenomen beperkingen in de amberperiode. Enerzijds lijkt te worden gesteld dat er geen sprake is van een verminderde visus. Anderzijds worden er kennelijk wel beperkingen genoemd. Dat lijkt tegenstrijdig aan elkaar.
De verzekeringsarts b&b rapporteert dat geen objectieve gegevens zijn ontvangen over de slechtere visus. De rechtbank kan dit niet volgen, omdat de oogarts in de brief van 3 april 2012 daarvan melding heeft gemaakt. Deze rapporteert op 3 april 2012 immers een ODS 0,16-1 (niet te verbeteren, ook niet stenopëisch). De primaire verzekeringsarts heeft mede op basis van deze brief ook geconcludeerd dat sprake is van fors verminderde visus.
De verzekeringsarts b&b rapporteert verder dat de meting van de oogarts op 3 april 2012 niet zonder meer terug te leggen is naar de einde wachttijd en dat nog steeds niet bekend is of er binnen vijf jaar sprake is van een toename van visusverlies die dan ook al zou moeten hebben bestaan op einde wachttijd. De rechtbank kan dit evenmin volgen. Het betreft in deze zaak een beoordeling van toename van beperkingen in de amberperiode. De rechtbank overweegt dat eiseres bij einde wachttijd bekend was met sarcoïdose en oogproblemen, hoewel op dat moment geen sprake was van een visusstoornis en dat de gestelde verslechtering van de visus in de amberperiode is opgetreden. Ook uit de brief van 6 augustus 2012 van neuroloog [naam 2] volgt dat eiseres op dat moment meer klachten heeft van sarcoïdose met onder meer slechter zicht.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er op basis van de informatie van de oogarts geen (toename van) beperkingen per juli 2012 kunnen worden vastgesteld op het aspect “zien”. In de CBBS-basisinformatie bij beoordelingspunt 2.1 (zien) is opgenomen dat ook een beperkende score moet worden aangegeven bij al die stoornissen in het zien die in arbeidssituaties beperkend kunnen zijn, terwijl ze geen beperkingen hoeven op te leveren in het dagelijkse functioneren. In het rapport van 28 november 2024 geeft de verzekeringsarts b&b onder meer aan dat eiseres voornamelijk met het linkeroog kijkt, dat zij op korte afstanden moeilijker kleine objecten kan plaatsen en dat zij niet stereoscopisch kan kijken, bijvoorbeeld door een microscoop. De rechtbank ziet niet in waarom deze (en eventuele andere) beperkingen niet in een FML zouden kunnen worden opgenomen.
Omdat sprake is van een motiveringsgebrek is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De verzekeringsarts b&b zal een nadere motivering moeten geven op bovengenoemde punten en zo nodig een FML moeten opstellen waarin de belastbaarheid en beperkingen van eiseres op 1 juli 2012 zijn opgenomen. Deze FML moet vergeleken worden met de eerder opgestelde FML van 21 april 2011.
Indien sprake is van toegenomen beperkingen zal de arbeidsdeskundige b&b vervolgens moeten aangeven of eiseres met inachtneming van die beperkingen in staat is per 1 juli 2012 de eerder geselecteerde functies te verrichten, dan wel anderszins gangbare arbeid te verrichten. De overweging van de verzekeringsarts b&b dat het niet aangetaste oog normaal is en dat zij hiermee mag autorijden en in bijna elk beroep mag werken is onvoldoende op het individuele geval van eiseres en de voor haar geduide functies toegespitst. Overigens betwist eiseres dat zij kan autorijden, omdat zij moeite heeft met het zien van diepte.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht. Het UWV dient eerst het gebrek te herstellen en een voldoende draagkrachtige motivering aan de besluitvorming ten grondslag te leggen.

Conclusie en gevolgen.

Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat het in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling van het UWV noodzakelijk is. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het UWV opdragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het UWV zal een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor acht weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Algemene wet bestuursrecht pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De bijstand door de gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 907,-) bij een wegingsfactor 1.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,00 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 16 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.