ECLI:NL:CRVB:2021:394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en ziekteoorzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met schouder- en handklachten. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen, maar het Uwv weigerde hem een WGA-uitkering toe te kennen omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant stelde dat zijn toegenomen gezondheidsklachten voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als tijdens de WIA-beoordeling, maar het Uwv concludeerde dat de nieuwe klachten een andere oorzaak hadden. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de toegenomen beperkingen van appellant niet voortvloeiden uit dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan hij tijdens de wachttijd ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat de knieklachten van appellant voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan de schouderklachten waarvoor hij zich eerder had ziek gemeld. De Raad benadrukte dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het melden van al zijn klachten tijdens de beoordelingen en dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de knieklachten niet in verband stonden met de eerdere ziekteoorzaak.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.