Uitspraak
21 2710 WIA
18 juni 2021, 20/1606 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering toe te kennen omdat het recht hierop niet kan worden vastgesteld per einde van de wachttijd, 4 oktober 2011.
7 oktober 2009 arbeidsongeschikt is geworden voor de maatgevende arbeid en dit 104 weken is gebleven. Dit betekent dat per datum einde wachttijd, 104 weken na de eerste ziektedag, geen beperkingen kunnen worden vastgesteld.
30 december 2021 heeft de Raad geoordeeld over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek wanneer in de procedure geen spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. In dit geval is de beoordeling wel verricht door geregistreerde verzekeringsartsen, maar zonder spreekuurcontact. In deze zaak is sprake van beoordeling van een (afgesloten) periode in een ver verleden (2009/2011) en moet deze beoordeling plaatsvinden op grond van beschikbare medische gegevens. De primaire verzekeringsarts heeft telefonisch gesproken met appellant en heeft de beschikbare informatie besproken in het rapport van 12 september 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de fase van bezwaar ontvangen medische informatie besproken en beoordeeld in het rapport van 19 februari 2020. Evenals is geoordeeld in de genoemde uitspraak van
9 september 2020 en de uitspraak van 30 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3537, is er geen aanleiding om in deze zaak het achterwege laten van een spreekuur onzorgvuldig te achten. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een spreekuurcontact acht tot tien jaar na de te beoordelen periode geen toegevoegde waarde heeft kan in deze zaak worden gevolgd.
4 oktober 2011 aan te leveren, is met deze informatie niet duidelijk of en in hoeverre hij in deze periode minder of niet in staat was om te werken. Daarbij komt dat appellant nog tot
31 januari 2010 in dienst is gebleven van zijn werkgever en hij zich ook hierna niet heeft ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving. Zoals besproken is tijdens de zittingen bij de rechtbank en bij de Raad heeft appellant binnen de 104 weken wachttijd twee maal gedurende een periode van langer dan vier weken werkzaamheden verricht. Het Uwv wordt daarom gevolgd in het standpunt dat met de door appellant ingebrachte informatie niet kan worden vastgesteld of hij gedurende 104 weken na 7 oktober 2009 door ziekte niet heeft kunnen werken en dat op 4 oktober 2011 nog steeds niet kon. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen dat niet kon worden vastgesteld dat appellant gedurende de hele wachttijd arbeidsongeschikt is geweest. Het noemen van een verkeerde behandelaar door de rechtbank is een onjuiste vermelding die geen gevolgen heeft voor de conclusie van de uitspraak.