ECLI:NL:CRVB:2021:3336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds maart 2011 met knieklachten uitgevallen was, had in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had in 2018 een herbeoordeling aangevraagd, waarna appellante door een arts van het Uwv was onderzocht. De arts concludeerde dat appellante 80-100% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en een hoorzitting concludeerde een verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er wel functies voor appellante beschikbaar waren. Het Uwv besloot daarop de WIA-uitkering per 26 augustus 2019 in te trekken, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde zij aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een verzekeringsarts was onderzocht en er geen tolk aanwezig was. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht, omdat appellante niet door een geregistreerde verzekeringsarts was onderzocht. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen het besluit te herstellen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.