ECLI:NL:CRVB:2021:505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid college om verplichting op te leggen op grond van artikel 55 van de Participatiewet met betrekking tot uitbetaling legaat
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de appellant, na het overlijden van zijn moeder, een legaat heeft ontvangen van € 37.691,53. De moeder had in haar testament een bewind ingesteld over de nalatenschap, omdat de appellant als ongeschikt werd beschouwd om zelf met het vermogen om te gaan. De appellant heeft bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) en het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft hem de verplichting opgelegd om de bewindvoerder te verzoeken tot uitbetaling van een toelage voor levensonderhoud. De appellant heeft deze verplichting betwist, met als argument dat dit in strijd is met zijn recht op privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om deze verplichting op te leggen. De Raad heeft vastgesteld dat de verplichting een voldoende wettelijke grondslag heeft in artikel 55 van de PW en dat deze noodzakelijk is voor de rechtmatige verstrekking van bijstand. De Raad heeft ook de belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de appellant en de noodzaak voor het college om de bijstandsverlening te reguleren. De Raad concludeert dat de verplichting proportioneel is en dat de appellant niet in zijn recht op privéleven wordt geschaad.
De uitspraak van de rechtbank Limburg is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2021.