ECLI:NL:RBLIM:2019:4386

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1476
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot inschakeling advocaat bij weigering uitbetaling legaat voor levensonderhoud

In deze zaak heeft eiser zich bij verweerder gemeld voor bijstand na het overlijden van zijn moeder, die een testament had opgesteld. Na de verdeling van de nalatenschap is er een bewindvoerder aangesteld over een legaat dat aan eiser was toegekend. Verweerder heeft eiser bijstand verleend, maar hem ook verplicht om zijn bewindvoerder te verzoeken om een uitbetaling voor levensonderhoud. De bewindvoerder weigerde dit, omdat zij van mening was dat de uitbetaling niet in lijn was met de strekking van het bewind. Eiser heeft geen verdere juridische stappen ondernomen, wat leidde tot de vraag of de opgelegde voorwaarde om een advocaat in te schakelen voor een procedure tegen de bewindvoerder redelijk was.

De rechtbank oordeelt dat de voorwaarde niet onredelijk is. Het testament laat ruimte voor de bewindvoerder om het bewind te beëindigen voor andere gerechtvaardigde gronden. Eiser's argument dat het testament geen uitkeringen voor levensonderhoud toestaat, wordt verworpen. De rechtbank stelt vast dat de bewindvoerder bevoegd is om te beslissen over de uitkeringen en dat eiser in redelijkheid kan worden gevraagd om een procedure te starten indien de bewindvoerder niet meewerkt. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 55 van de Participatiewet door deze voorwaarde op te leggen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/1476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.M. Mans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Ramacher en mr. A.A.T.M. Brouns).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit op grond van de Participatiewet (Pw) genomen.
Bij besluit van 18 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2019. Partijen hebben zich
laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet door partijen betwiste, feiten. Eiser ontving bijstand van 24 mei 2012 tot en met 31 juli 2017. De moeder van eiser (erflater) is op [datum] 2016 overleden. Verweerder heeft de bijstand van eiser per [datum] 2016 ingetrokken. Eiser heeft zich op 31 augustus 2017 opnieuw bij verweerder gemeld voor bijstand. Op 18 september 2017 heeft er een verdeling plaatsgevonden van de nalatenschap via een notariële akte en is er een bewindvoerder benoemd die over het legaat van eiser ter hoogte van € 37.691,53 gaat. De bewindvoerder, zelfstandig beheers- en beschikkingsbevoegd, is bevoegd het bewind te beëindigen voor de betaling of financiering door eiser van een eigen woning, een eigen onderneming, een door eiser te volgen opleiding of studie of andere naar het oordeel van de bewindvoerder gerechtvaardigde gronden. Verweerder heeft eiser bij het primaire besluit bijstand toegekend per 31 augustus 2017 naar de norm van een alleenstaande. Verder heeft verweerder aan eiser een nadere verplichting opgelegd op grond van artikel 55 van de Pw. Verweerder heeft eiser in dat kader verplicht om zijn bewindvoerder te verzoeken over te gaan tot uitbetaling van een toelage voor de kosten van levensonderhoud. Indien zij hiertoe niet bereid is, dient eiser een advocaat in te schakelen voor het opstarten van een procedure hiertegen. De hieraan verbonden kosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking. Eiser dient voorts verweerder op de hoogte te houden van de voortgang.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder het navolgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft eiser de verplichting mogen opleggen om, via de bewindvoerder, een beroep te doen op zijn erfdeel en daarover te beschikken. De bewindvoerder is immers bevoegd om het bewind te beëindigen voor de betaling of financiering door eiser van andere naar het oordeel van de bewindvoerder gerechtvaardigde gronden. Eiser heeft zijn bewindvoerder het betreffende verzoek tot uitbetaling gedaan en zij heeft hem bij brief van 12 november 2017 geweigerd om over te gaan tot uitbetaling voor levensonderhoud, omdat dit naar haar oordeel niet voldoet aan de strekking waarvoor het bewind is ingesteld. Daarna heeft eiser geen nadere juridische stappen meer ondernomen ten aanzien van de weigering van de bewindvoerder, terwijl hij de kantonrechter kan verzoeken de regels over het voeren van het bewind te wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het testament de mogelijkheid openlaat om van de bewindvoerder een uitkering (of een gedeelte daarvan) voor levensonderhoud uit het legaat te krijgen. Het uit te keren bedrag voor de kosten van levensonderhoud komen uitsluitend ten goede aan eiser. De zienswijze van eiser miskent naar de mening van verweerder dat de Pw een vangnetfunctie heeft, dat wil zeggen een uitkering voor levensonderhoud toekent alleen indien geen (andere) middelen van bestaan voorhanden zijn. Eiser heeft er volgens verweerder alle belang bij dat hij in staat is om te beschikken over de noodzakelijke middelen van het bestaan en dat het aldus benutten van het hem nagelaten geld zou indruisen tegen de uitdrukkelijke wil en de bedoeling van erflater in haar testament is verweerder niet gebleken. Daarom heeft verweerder hem op grond van artikel 55 van de Pw deze verplichting mogen opleggen. Eiser dient een vervolgstap te zetten door met een advocaat bij de kantonrechter een procedure te starten tegen zijn bewindvoerder, aldus verweerder.
3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn moeder in haar uiterste wilsbeschikking heeft vastgelegd dat er een bewindvoerder benoemd moet worden voor het beheer van het vermogen van eiser en dat de ontvangen gelden slechts bestemd zijn een viertal vastgestelde doelen. Het testament laat niet de mogelijkheid open om een uitkering voor levensonderhoud uit de erfenis te krijgen. Ook de bewindvoerder is van mening dat kapitaaluitkeringen ten behoeve van levensonderhoud niet aan de strekking voldoen waarvoor het bewind is ingesteld en zij verleent geen medewerking aan het betalen van een uitkering vanuit het legaat. Van eiser kan in redelijkheid niet worden verwacht dat hij de bewindvoerder moet verzoeken om over te gaan tot uitbetaling of dat hij een juridische procedure moet beginnen tegen zijn eigen bewindvoerder, welke procedure in strijd is met de wil van de erflater. Voorts voert eiser aan dat sprake is van onevenredig nadeel. Tot slot acht eiser het van belang dat het uit te keren bedrag vrij blijft ten behoeve van een te volgen opleiding, hetgeen volgens hem als een dringende reden moet worden aangemerkt om van terugvordering af te zien.
4. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 55 van de Pw gebruik heeft kunnen maken door de betreffende voorwaarde aan de bijstandsverlenging te stellen.
5. In artikel 55 van de Pw is bepaald dat naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, het college vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de Pw verplichtingen kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.
6. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat de bij het bestreden besluit opgelegde voorwaarde dat eiser een advocaat dient in te schakelen voor het opstarten van een procedure tegen zijn eigen bewindvoerder, niet onredelijk is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het testament de mogelijkheid openlaat om het bewind te beëindigen voor de betaling of financiering van (andere) naar het oordeel van de bewindvoerder gerechtvaardigde gronden. De enkele stelling van eiser dat het testament geen betalingen voor levensonderhoud toestaat, slaagt niet. Ook dat de bewindvoerder in de brief van
12 november 2017 heeft geschreven dat zij als bewindvoerder conform de wens van de erflater geen uitkering aan eiser doet voor levensonderhoud, maakt dat niet anders. Hiertoe is van belang dat uit de inhoud van het testament niet valt af te leiden dat het onder bewind staande vermogen of een gedeelte daarvan niet (maandelijks) door de bewindvoerder zou kunnen worden uitgekeerd aan eiser voor de noodzakelijk kosten van het bestaan. Daarbij komt dat het maandelijks aan eiser uit te keren bedrag voor de kosten van levensonderhoud uitsluitend ten goede komt aan eiser. Het betoog van eiser dat een (civiele) procedure in strijd is met de wil van de erflater biedt geen grond voor het oordeel dat niet van eiser kan worden verlangd een dergelijke procedure op te starten.
7.De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser in die zin dat er sprake zou zijn van onevenredig nadeel. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van de in artikel 55 van de Pw neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J. Beckers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juni 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.