4.3.De eerste vraag die voorligt, is of het college toepassing had moeten geven aan artikel 9, vijfde lid, van de PW. Dit artikel bepaalt dat de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, van artikel 9 niet van toepassing zijn op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Het gaat in dit geval om de vraag of een artikel van de PW van toepassing is en niet om het vaststellen van rechten op grond van de Wet WIA. De situatie van een bijstandsgerechtigde als appellante is ook anders dan die van een voor de Wet WIA verzekerd persoon die wegens ziekte is uitgevallen voor zijn of haar werk. De algemene vragen die bij de beoordeling van onderhavige kwestie als eerste opkomen zijn onder meer:
- Wanneer is er sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW?
- Wanneer is het college gehouden hiernaar onderzoek te verrichten?
- Aan welke zorgvuldigheidseisen moet dit onderzoek voldoen?
De Raad zal deze vragen hierna eerst in algemene zin beantwoorden. Daarna zal beoordeling van onderhavig geval volgen.
4.3.1.In de voorloper van de PW, de Wet Werk en Bijstand (WWB), was in artikel 9, eerste lid, onder respectievelijk a, b en c al opgenomen dat een bijstandsgerechtigde naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid moet aanvaarden (de arbeidsverplichting), mee dient te werken aan zijn re-integratie (de re-integratieverplichting) en geacht wordt op verzoek van het college een tegenprestatie te verrichten (de tegenprestatieverplichting). Bij de invoering van de PW, die in werking is getreden op 1 januari 2015, zijn de artikel 9-verplichtingen gehandhaafd en is het vijfde lid van artikel 9 gewijzigd. Volgens het gewijzigde vijfde lid van de PW zijn de artikel 9-verplichtingen niet van toepassing op de bijstandsgerechtigde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In de toelichting op die bepaling spreekt de wetgever van ‘permanente ontheffing’.
4.3.2.De WWB kende geen permanente ontheffing van de artikel 9-verplichtingen en het vijfde lid van artikel 9 luidde anders. Volgens onder de WWB geldende rechtspraak zou een besluit om arbeidsverplichtingen permanent niet aan een belanghebbende op te leggen haaks staan op de uitgangspunten en de doelstelling van de WWB.Hoewel de grondgedachte van de PW juist inhoudt dat iedereen kan en moet blijven meedoen (‘participeren’) in de Nederlandse maatschappij en bij voorkeur via een reguliere baan, heeft de wetgever met het nieuwe vijfde lid bewust de mogelijkheid van een permanente ontheffing in artikel 9 van de PW geïntroduceerd.Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is de achtergrond van deze ontheffing dat hiermee voorkomen wordt dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikte personen en de uitvoeringsorganen belast worden met een periodiek onderzoek waarvan de uitkomst al vaststaat. Dit zijn in de praktijk voor het grootste deel personen met een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet WIA of personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hun arbeidsongeschiktheid is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv betaalt hen ook die uitkeringen.
4.3.3.De wetgever heeft ook voor ogen gehad dat er personen kunnen zijn zonder uitkering van het Uwv die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Dat zijn mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn geworden op het moment dat zij niet verzekerd waren voor de Wet WIA. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een belanghebbende een ernstig ongeluk is overkomen, terwijl hij niet werkte en bijstand ontving.De wetgever heeft aldus uitdrukkelijk de kring van rechthebbenden op een permanente ontheffing niet willen beperken tot personen aan wie een IVA-uitkering is toegekend. Het gevolg hiervan is dat een bijstandsgerechtigde wiens aanvraag op grond van de Wet Wajong 2015 is afgewezen omdat hij arbeidsvermogenheeft, wel in aanmerking komt voor een permanente ontheffing omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschiktin de zin van artikel 4 van de Wet WIA is. Uit de parlementaire geschiedenis kan niet worden afgeleid of de wetgever zich daarvan bewust is geweest. Dit gevolg lijkt tegenstrijdig aan een belangrijk doel van de PW en Wajong 2015, namelijk dat iedereen die kan werken dat ook doet en dat wordt voorkomen dat een ontheffing of recht een voorportaal wordt voor een blijvende ‘afschrijving’.
4.3.4.Ook in het geval van een permanente ontheffing kan volgens vaste rechtspraak en op grond van artikel 55 van de PW een verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar mogelijkheden van re-integratie en participatie.Herbeoordeling van de mate van de (duurzaamheid van de) arbeidsongeschiktheid is dus ook mogelijk bij een persoon die op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW een permanente ontheffing heeft gekregen.
4.3.5.De wetgever heeft geen handvatten gegeven hoe een college uitvoering moet geven aan het bepaalde in artikel 9, vijfde lid, van de PW. Zo wordt bijvoorbeeld niet bepaald of een college deze bepaling ambtshalve moet toepassen of dat de bijstandsgerechtigde hiervoor een aanvraag moet doen. Evenmin is duidelijk hoe een college het onderzoek hiernaar zou moeten vormgeven en op welk moment dat zou moeten plaatsvinden. Verder heeft de wetgever in de PW of in de toelichting ook geen afzonderlijke of verdere definitie van ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ of toepassingscriteria hiervoor gegeven.
4.3.6.Nu in de tekst van artikel 9, vijfde lid, van de PW bij het begrip ‘volledig en duurzaam arbeidsongeschikt’ enkel en uitdrukkelijk wordt verwezen naar artikel 4 van de Wet WIA en ook uit de parlementaire geschiedenis niet blijkt hoe de hiervoor in 4.3 en 4.3.5 opgeworpen vragen moeten worden beoordeeld, concludeert de Raad dat bij de toepassing van deze bepaling zoveel als mogelijk moet worden aangesloten bij de (systematiek van) de Wet WIA. Dit betekent onder meer dat:
- Iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als hij duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur en dit een direct en objectief medisch vast te stellen gevolg is van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.
- Onder duurzaam arbeidsongeschikt wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterde situatie of een medische situatie waarbij op lange termijn een kleine kans op herstel bestaat.
- De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.7.De permanente ontheffing van artikel 9, vijfde lid, van de PW kan zowel ambtshalve als op aanvraag worden vastgesteld. Het houdt een uitzondering in op de artikel 9verplichtingen die voor een bijstandsgerechtigde gelden. Daarom moet degene die stelt dat die bepaling in zijn of haar geval van toepassing is in beginsel aannemelijk maken dat hij of zij voldoet aan de voorwaarden voor die toepassing van die bepaling. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst ten minste een begin van bewijs moet leveren dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Anders dan degene die aanspraak maakt op een WIA-uitkering, bevindt die bijstandsgerechtigde zich niet in de situatie dat hij een wachttijd van twee jaar heeft doorlopen en dus in een andere bewijspositie. Het is vervolgens aan het college om de stelling over de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene te beoordelen. Dit moet gebeuren op basis van een verzekeringskundig, en zo nodig ook een arbeidskundig, onderzoek. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA.
4.3.8.Het antwoord op de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De betrokkene dient bij zijn aanvraag om een permanente ontheffing de aard en omvang van zijn medische beperkingen voor het verrichten van arbeid en re-integratieactiviteiten en zijn herstelmogelijkheden te stellen en te onderbouwen door hierover beschikbare medische gegevens te verschaffen en daarbij de nodige duidelijkheid en volledige openheid van zaken te geven. Meerdere aaneengesloten tijdelijke en volledige ontheffingen van de arbeidsverplichtingen kunnen een aanwijzing vormen hiervoor, vooral als die vanwege dezelfde stabiele medische problematiek zijn verleend. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat meermalen adequate medische behandeling is ingezet zonder dat dit geleid heeft tot verbetering van de belastbaarheid van de betrokkene. Indien een behandelaar van de betrokkene zich gemotiveerd en onderbouwd op het standpunt stelt dat de betrokkene geen of weinig benutbare mogelijkheden heeft en verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of nauwelijks te verwachten, vormt dit een sterke aanwijzing. Indien een betrokkene in het verleden al is onderworpen aan een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, ligt het voor de hand dat de uitkomsten van dit onderzoek bij de beantwoording van de vraag of er ten tijde van belang een begin van bewijs is, worden betrokken.
4.3.9.Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, mag de bijstandverlenende instantie zich baseren op een advies van een deskundige instantie. Dit geldt ook ten aanzien van de vraag of er een begin van bewijs is dat een betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in voormelde zin. De bijstandverlenende instantie moet zich er van vergewissen dat het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd.
In deze zaak