Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[naam bewindvoerder]in haar hoedanigheid van bewindvoerder ex art. 7:182 BW,
[naam opvolgend bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van opvolgend bewindvoerder ex art. 7:182 BW,
1.De procedure
2.Het verzoek
primair: één of meer van de ingestelde bewinden ex artikel 4:178 lid 2 BW gedeeltelijk op te heffen, voor zover het betreft de vruchten van het onderbewindgestelde vermogen, opdat deze vruchten zodra deze ontstaan ter beheer en beschikking worden overgedragen aan de zoon;
3.De beoordeling
€ 2.351.712,14 geschonken (hierna: de eerste schenking). Daarbij heeft zij bepaald dat
“hetgeen ieder van haar kinderen uit hoofde van bovengenoemde schenking verkrijgt gedurende zijn leven tot aan het overlijden van het betreffende kind onder bewind zal staan.”Zij heeft zichzelf tot bewindvoerder benoemd en haar echtgenoot, met wie zij onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, tot opvolgend bewindvoerder. Op dit bewind is een aantal bepalingen van toepassing verklaard, waaronder de bepaling dat de bewindvoerder de netto-opbrengst van het onderbewindgestelde vermogen jaarlijks bij het onderbewindgestelde vermogen voegt (artikel 3) en dat de bewindvoerder de bevoegdheid heeft om, wanneer dit naar haar uitsluitend oordeel wenselijk en in het belang van de rechthebbende is, het bewind geheel of gedeeltelijk op te heffen (artikel 10). De schenking is onderhevig aan een
fideï commis de residuo. Verder is in de schenkingsakte nog een uitsluitingsclausule opgenomen, op grond waarvan de schenking en de eventuele vruchten daarvan niet zullen vallen in enige vermogensrechtelijke gemeenschap en niet kan worden betrokken bij enig verrekenbeding krachtens huwelijksgoederenrecht, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst.
2 december 2003 het bewind over het bij de tweede schenking geschonken vermogen opgeheven en hebben beide zoons de effecten aan moeder teruggeschonken. De ouders hebben in 2004 aan de zoon gevraagd mee te werken aan de terugschenking van de eerste schenking. De zoon heeft niet aan dit verzoek voldaan.
“(…) de rechthebbende ongeschikt of onmachtig is om zelfstandig in het beheer van het onderbewindgestelde vermogen te voorzien. Het bewind dient derhalve te worden ingesteld in het belang en ter bescherming en verzorging van de rechthebbende en is derhalve niet uitsluitend bedoeld om het onderbewindgestelde vermogen in stand te houden. De bewindvoerder dient bij het nemen van zijn beslissingen de gronden, waarop dit bewind is ingesteld, zwaar te laten wegen. Met inachtneming van de strekking van het bewind en waar enigszins mogelijk en verantwoord kan de bewindvoerder aan de verlangens van de rechthebbende tegemoetkomen.”
“12.Uitkering vruchtenBij het afleggen van de jaarlijkse rekening en verantwoording wordt hetgeen de goederen netto aan vruchten hebben opgebracht, onder aftrek van de eventueel verschuldigde beloning, toegevoegd aan het onderbewindgestelde vermogen, met dien verstande dat de bewindvoerder bevoegd is om:a. (…)b. ten aanzien van de meerderjarige rechthebbende de netto-opbrengst van het onderbewindgestelde vermogen uit te keren aan de betreffende rechthebbende.
“de alimentatieverplichting van de man, welke verplichting bij de wet is geregeld, dient te prevaleren boven de weigering van de ouders om het bewind op te heffen. De man kan de kantonrechter verzoeken om het bewind (gedeeltelijk) op te heffen vanwege zijn alimentatieverplichting. In het verleden heeft de man immers met succes de kantonrechter verzocht om gedeeltelijke opheffing van het bewind om de verschuldigde vermogensbelasting te kunnen voldoen.”
‘hetgeen ieder van haar kinderen uit hoofde van bovengenoemde schenking verkrijgt gedurende zijn leven tot aan het overlijden van het betreffende kind onder bewind zal staan’. Daardoor dient, zoals moeder ook heeft betoogd, ervan uitgegaan te worden dat moeder bedoeld heeft het vermogen te schenken onder levenslang bewind, zonder de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging op verzoek van de onder bewind gestelde. Alleen de bewindvoerder heeft volgens artikel 10 de bevoegdheid het bewind geheel of gedeeltelijk op te heffen. Daarbij is uitdrukkelijk aan het oordeel van moeder als bewindvoerder overgelaten of zij dat wenselijk en in het belang van haar zoon acht. Gelet op de bedoeling van moeder om het familievermogen in stand te laten voor de volgende generaties en alleen ten goede te laten komen aan haar zoons en kleinkinderen, welke bedoeling tot uitdrukking komt in de
fidei commis de residuo-clausule en de uitsluitingsclausule, is het alleszins begrijpelijk dat moeder niet heeft willen voldoen aan het verzoek van haar zoon om het bewind gedeeltelijk op te heffen, zodat hij aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de afwijkende schenkingsregeling dient te worden geëerbiedigd, zodat gedeeltelijke opheffing van het bewind over de eerste schenking op grond van art. 4:178 lid 2 BW niet mogelijk is. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Art. 4:178 lid 2 BW is dwingend recht, zodat daar niet bij schenkingsakte van af kan worden geweken, en kent twee opheffingsgronden. Anders dan de zoon kennelijk meent, kan hij geen beroep doen op onvoorziene omstandigheden als grond voor opheffing van het bewind. Dat kan alleen de bewindvoerder. De zoon kan alleen een verzoek doen tot opheffing van het bewind op de grond dat aannemelijk is dat hij de onderbewindstaande goederen zelf op verantwoorde wijze zou kunnen besturen.