In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, werkzaam bij de Belastingdienst, had bezwaar gemaakt tegen een mondelinge mededeling van haar leidinggevende dat haar geambieerde functie van Bedrijfsmaatschappelijk werkende niet kon worden aangeboden. De staatssecretaris van Financiën had dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat de mondelinge mededeling gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor de staatssecretaris alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar moet nemen.
Daarnaast was er een geschil over de nabetaling van bezoldiging en de inhouding van pensioenpremies. De Raad oordeelde dat appellante zich voor deze kwestie tot de civiele rechter moet wenden, aangezien de Raad hier niet bevoegd is. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen omdat appellante geen schadebedrag had genoemd en de schade niet had gespecificeerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en droeg de staatssecretaris op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. De kosten van rechtsbijstand werden aan de staatssecretaris opgelegd, tot een bedrag van € 2.244,-.