In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 27 maart 2014, wordt de appellant, de Staatssecretaris van Financiën, opgedragen om binnen zes weken het gebrek in besluit 5 te herstellen. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een bijzondere beloning aan betrokkene, die al jaren een dergelijke beloning ontving. De Raad oordeelt dat de appellant moet motiveren waarom er sprake is van een zeer sprekend geval dat aanleiding gaf tot het uitspreken van een veto door M1 over de bijzondere beloning. De Raad wijst erop dat de rol van betrokkene bij een incident, het zogenaamde stoelenincident, niet voldoende is onderbouwd en dat de ontkenning van betrokkenheid door betrokkene niet is weerlegd. De Raad benadrukt dat de appellant, in zijn nadere beslissing, moet uitleggen waarom het gedrag van betrokkene weerstanden oproept, vooral gezien het feit dat betrokkene al jaren een bijzondere beloning ontvangt. De uitspraak volgt op een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die de besluiten van de appellant had vernietigd. De Raad bevestigt de uitkomst van de rechtbank, maar met verbeterde gronden, en stelt dat de appellant niet in redelijkheid kan weigeren om te motiveren waarom betrokkene geen extra periodieken zijn toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.