ECLI:NL:CRVB:2021:2204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
18/5626 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de urenbeperking en geschiktheid van de werkneemster voor functies in het CBBS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de werkneemster die sinds 1 augustus 2012 arbeidsongeschikt is en een WGA-uitkering ontvangt. Het Uwv had de werkneemster met ingang van 30 juni 2016 45 tot 55% arbeidsongeschikt geacht, maar dit werd later aangepast naar 55 tot 65%. De werkneemster had een urenbeperking van gemiddeld 6 tot 6,5 uur per dag en 30 uur per week. Het Uwv heeft deze urenbeperking gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de functie van Receptionist, baliemedewerker niet passend was voor de werkneemster. De rechtbank oordeelde ook dat het Uwv niet had aangetoond dat het combineren van functies niet mogelijk was. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het combineren van functies met inachtneming van de urenbeperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om een zekere marge in acht te nemen bij het vaststellen van urenbeperkingen.

Uitspraak

18.5626 WIA-T

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2017, 16/6945 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 september 2018, 16/6945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft H.E. Wonnink, arts, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kooistra en mr. W.J. Belder. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door F. van den Berg en M. Felsbourg.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werkneemster] (werkneemster) was werkzaam als managementassistente gedurende 35,22 uur per week via betrokkene toen zij op 1 augustus 2012 uitviel voor haar werkzaamheden. Met ingang van 30 juli 2014 heeft het Uwv aan de werkneemster een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 49%.
1.2.
Bij besluit van 6 april 2016 heeft het Uwv de loongerelateerde uitkering van de werkneemster met ingang van 30 juni 2016 omgezet in een WGA-vervolguitkering en bepaald dat de werkneemster met ingang van die datum 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 april 2016 heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv bepaald dat de werkneemster met ingang van 30 juni 2016 55 tot 65% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 3 juni 2016, een arbeidsdeskundige van 21 juni 2016, een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juli 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 september 2016 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de belastbaarheid van de werkneemster op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Wat betreft de urenbeperking kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gevolgd in zijn argumentatie dat een urenbeperking van gemiddeld zes uur per dag en 30 uur per week voor de werkneemster noodzakelijk moet worden geacht. Uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2016 wordt de werkneemster in staat geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met haar belastbaarheid. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2164) overweegt de rechtbank dat uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten niet anders kan worden afgeleid dan dat een zekere marge in aanmerking is genomen door de werkneemster in staat te achten gemiddeld zes uur per dag en 30 uur per week te werken. Er is geen precies aantal werkuren per week als maximum vermeld. Bij het duiden van de functies is het Uwv dan ook ten onrechte van een maximale belasting van zes uur per dag en 30 uur per week uitgegaan. Voorts volgt uit artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) niet dat (deeltijd)functies niet met elkaar gecombineerd kunnen worden. In het in 2004 ingetrokken Besluit uurloonschatting 1999 voerde de rechtsvoorganger van het Uwv ook beleid hierover. Volgens de uitspraak van de Raad van 4 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:328) is de afschaffing van dit beleid niet principieel van aard maar praktisch geweest. Ervan uitgaande dat de maximale verdiencapaciteit moet worden vastgesteld, heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd dat het niet mogelijk is om functies te combineren. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen tussenuitspraak heeft het Uwv bij rapporten van
4 september 2017, 21 december 2017, 9 maart 2018 en 24 mei 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een toelichting gegeven op het onderzoek naar de mogelijkheid om (deeltijd)functies in het CBBS te combineren. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA2095) op het standpunt gesteld dat het gemiddeld aantal uren in de FML een standaardtekst is en dat ervan uit moet worden gegaan dat het een maximum aantal uren is. De urenbeperking achteraf relativeren is niet toegestaan. Daarom is de werkneemster terecht ongeschikt geacht voor haar maatmanfunctie en is bij de selectie van de functies in het CBBS terecht uitgegaan van maximaal zes uur per dag en 30 uur per week. Gelet op de urenbeperking, overlappende werktijden, een te korte reistijd tussen werkplekken dan wel te ver uit elkaar liggende werkplekken zijn combinaties van (deeltijd)functies uit het CBBS niet mogelijk gebleken.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder verwijzing naar de tussenuitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank
– samengevat – overwogen dat het Uwv niet heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.
3.1.
Het Uwv heeft zich tegen de aangevallen tussenuitspraak en uitspraak gekeerd. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien in een FML staat dat gemiddeld zes uur per
dag en 30 uur per week kan worden gewerkt, deze getallen moeten worden beschouwd als maxima, tenzij de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) daarbij heeft vermeld dat het geen maxima zijn. Omdat de werkneemster niet in staat is om meer dan zes uur per dag en 30 uur per week te werken, moet zij ongeschikt worden geacht voor haar maatmanfunctie van managementassistente. Hetzelfde geldt voor de verworpen functies. Er zijn vanwege de urenbeperking ook geen combinaties van (deeltijd)functies te duiden. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft het Uwv verwezen naar een nader rapport van 6 augustus 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft betrokkene zich onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 10 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8205) en 11 maart 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF8482) op het standpunt gesteld dat het aanvaardbaar is een zekere marge in acht te nemen bij een als gemiddeld vermelde urenbeperking. Betrokkene vraagt zich af of de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) wel hetzelfde hebben verstaan onder het gemiddeld aantal uren per dag en week en waarom er geen onderling overleg is geweest. Het CBBS gaat uit van een gemiddelde en niet van het maximale aantal uren. Voorts heeft betrokkene vraagtekens gezet bij de onmogelijkheid om (deeltijd)functies te combineren in het CBBS. Betrokkene vraagt zich af in hoeverre het CBBS nog een afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt nu uit onderzoeken van de Sociaal-Economische Raad en het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat een substantieel deel van de Nederlandse werkenden, zowel werknemers als zelfstandigen, functies combineert al dan niet in avond- en weekenddienst. Nu het Schattingsbesluit het combineren van (deeltijd)functies niet uitsluit had het Uwv het CBBS ook met deze functies moeten vullen. Betrokkene heeft op het belang van een zo laag mogelijke schadelast van betrokkene als werkgever gewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) aangenomen urenbeperking moet worden beschouwd als een maximale urenbeperking en of bij de beoordeling van de geschiktheid van de werkneemster voor de maatmanfunctie dan wel bij de selectie van functies in het CBBS uit moet worden gegaan van een zekere marge in de aangenomen urenbeperking. De zorgvuldigheid van het medische onderzoek en de overige aangenomen beperkingen zijn niet in geschil.
4.2.
Indien de verzekeringsarts van oordeel is dat een werktijdbeperking niet op een precies aantal uren valt vast te stellen, dan dient hij zich daarvan te onthouden en van meet af aan kenbaar te maken dat en in hoeverre er in medisch opzicht sprake is van een zekere marge. Indien hij daarentegen wel is overgegaan tot vaststelling van een strikte urenbeperking, dan dienen zowel de verzekerde als de toetsende instanties van de juistheid daarvan te kunnen uitgaan en is het niet aanvaardbaar te achten dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, zulks uitsluitend in verband met de bandbreedtesystematiek, telkenmale achteraf overgaan tot een nadere beoordeling of het in eerste instantie met betrekking tot de urenbeperking vastgelegde medische uitgangspunt vatbaar is voor een zekere relativering (zie de uitspraak van 11 maart 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF8482).
4.3.1.
Bij de beoordeling per einde wachttijd heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van
6 juni 2014 vermeld dat een urenbeperking op medische gronden noodzakelijk wordt geacht om energetische redenen wegens moeheid en pijn als overblijvende klachten na het herstel van een ernstige ziekte. Deze urenbeperking is tijdelijk en een herbeoordeling is daarbij noodzakelijk. De werkneemster is geschikt om ongeveer zes uren per dag en ongeveer 30 uur per week te werken, aldus de verzekeringsarts. In de FML van 6 juni 2014 is vermeld dat de werkneemster qua werktijden licht beperkt is, namelijk dat zij gemiddeld ongeveer zes uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken. In het Resultaat Functiebeoordeling van 1 juli 2014 heeft de arbeidsdeskundige bij de functie van Receptionist, baliemedewerker (Sbc-code 315150) vermeld dat de belasting van 6,25 uur binnen de mogelijkheden valt die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven en dat dit met de verzekeringsarts is besproken. In de Notities Functiebelasting van 1 juli 2014 heeft de arbeidsdeskundige bij een aantal uiteindelijk niet-eindgeselecteerde functies genoteerd dat de verzekeringsarts de werkneemster ongeveer gemiddeld 6 (tot maximaal 6,5) uur per dag tot ongeveer gemiddeld 30 uur per week belastbaar acht. Bij de in geschil zijnde beoordeling heeft de verzekeringsarts de urenbeperking van gemiddeld ongeveer zes uur per dag en 30 uur per week in stand gelaten in de FML van 3 juni 2016.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 28 juli 2016, 30 december 2016 en 7 juli 2017 een nadere motivering gegeven voor het aannemen van de urenbeperking. Daarin is hij met name ingegaan op de aandoening en het medicijngebruik van de werkneemster en niet op de door de verzekeringsarts vermelde marge bij het aantal te werken uren per dag.
4.4.
De Raad kan uit de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) niet anders afleiden dan dat het Uwv de in 2014 vastgestelde urenbeperking heeft gehandhaafd en de werkneemster in staat heeft geacht gemiddeld 6 tot maximaal 6,5 uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 uur per week te werken. Het Uwv heeft dus bij de urenbeperking per dag geen precies aantal werkuren per dag als maximum vermeld. Bij de urenbeperking per week heeft het Uwv een zekere marge in aanmerking genomen en er kennelijk bewust van afgezien om een precies aantal werkuren per week als maximum te vermelden. Daarom is het aantal genoemde uren niet als maximum te beschouwen maar is in dit geval een marge acceptabel van 30-32,5 uur. Dit is anders als in het rapport van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) of in de FML is vermeld dat het om een maximum aantal uren gaat. Van een ontoelaatbare relativering achteraf door de verzekeringsarts, zoals het Uwv stelt, is dan (ook) geen sprake.
4.5.1.
Omdat de maatmanfunctie een omvang heeft van meer dan 6,5 uur per dag en 35,22 uur per week kan het Uwv gevolgd worden in zijn standpunt dat de werkneemster daarvoor terecht ongeschikt is geacht. Ten aanzien van de geduide functies is het volgende van belang.
4.5.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie van Receptionist, baliemedewerker met een belasting van 6,25 uur per dag en een belasting van 18 uur en 22,8 uur per week, op weekbasis ruim minder dan het aantal uren waarvoor werkneemster belastbaar is, niet geduid kan worden. Daarbij is van belang dat deze functie in bezwaar enkel is komen te vervallen vanwege de urenbelasting per dag zonder dat hierover overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit is gebeurd terwijl eerder de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hadden vastgesteld dat deze functie voor de werkneemster passend was.
4.5.3.
In navolging van de tussenuitspraak van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 24 mei 2018 een onderzoek verricht naar de mogelijkheid van het combineren van (deel)functies in het CBBS. Daarbij is zij onder meer uitgegaan van een urenbeperking van maximaal zes uur per dag, waardoor een aantal (deel)functies niet is meegenomen in de beoordeling. Omdat niet is uitgegaan van een marge van 6 tot 6,5 uur per dag en een marge van 30 tot 32,5 uur per week is niet duidelijk of er nog meer (deel)functies geduid of gecombineerd hadden kunnen worden. Daarom is het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende geweest.
4.6.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt dus niet waar het is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functie van Receptionist, baliemedewerker voor de werkneemster niet passend is, dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat het duiden van een combinatie van functies niet mogelijk is en dat het Uwv deze gebreken na de tussenuitspraak niet heeft hersteld. Het hoger beroep van het Uwv slaagt ook niet waar het is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de urenbeperking van
30 uur per week geen maximum aantal uren betreft.
4.7.
Voor zover betrokkene heeft betoogd dat het CBBS onvoldoende (deeltijd)functies bevat om een combinatie van functies mogelijk te maken, slaagt dit betoog niet. Het Uwv heeft onderbouwd dat het CBBS ook is gevuld met kleine dienstverbanden van minder dan tien uur per week.
4.8.
Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en nader onderzoek te doen naar te duiden en/of te combineren functies met een marge van 6 tot 6,5 uur werken per dag en 30 tot 32,5 uur per week.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 oktober 2016 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en T. Dompeling en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K. Dagmar