ECLI:NL:CRVB:2015:328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
12-5169 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de mogelijkheid van dubbele functie-selectie bij WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2015, met zaaknummer 12-5169 WIA-T, wordt de vraag behandeld of een (deeltijd)functie meer dan één keer kan worden geselecteerd bij de schatting van de maximale verdiencapaciteit voor een WIA-uitkering. De appellante, een B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat de WIA-uitkering van de werkneemster per 2 februari 2011 heeft vastgesteld. De werkneemster was uitgevallen voor haar werkzaamheden als schoonmaakster en had een uitkering aangevraagd. Het Uwv had in zijn besluit de resterende verdiencapaciteit vastgesteld door de functie van winkelhulpkracht te selecteren, maar de appellante betwistte dit en stelde dat de werkneemster in feite twee functies vervulde, namelijk een ochtend- en een avondfunctie, wat resulteerde in een totaal van 20,4 uur per week.

De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stellingen van appellante. De Raad vindt de stelling van het Uwv dat men maar op één plek tegelijk kan zijn niet begrijpelijk, gezien de omstandigheden waarin de werkneemster werkzaam was. De Raad wijst erop dat de normering van 12 uur voor de functie van winkelhulpkracht voortkomt uit de Cao, terwijl in de praktijk veel grotere dienstverbanden voorkomen. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zodat er een finale beslechting van het geschil kan plaatsvinden.

Uitspraak

12/5169 WIA-T
Datum uitspraak: 4 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 augustus 2012, 11/3607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [plaatsnaam] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
aan het geding heeft als partij deelgenomen [werkneemster](werkneemster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2014. Namens appellante is verschenen [naam M], werkzaam bij appellante. Voor het Uwv is verschenen
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werkneemster is op 19 januari 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als schoonmaakster bij appellante gedurende 20,4 uur per week.
1.2.
Naar aanleiding van die uitval heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2011 werkneemster per 17 februari 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 22 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellante tegen het besluit 28 maart 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat de WIA-uitkering van werkneemster ingaat per 2 februari 2011.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv bij het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit terecht op het uurloon de factor 12/20,4 heeft toegepast, aangezien werkneemster bij appellante 20,4 per week werkzaam was, en één van de geselecteerde functies, namelijk die van winkelhulpkracht, een urenomvang van 12 uur per week kent. Het feit dat appellante diverse vacatures voor de functie van winkelhulpkracht heeft overgelegd, waarin verschillende met een urenomvang van meer dan 12 uur per week, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien door het Uwv mag worden uitgegaan van de gegevens uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Bovendien is niet gebleken dat de functies in die vacatures dezelfde belasting kennen en ook in alle vijf landelijke regio’s, die het CBBS kent, voorkomen.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat, indien de functie van winkelhulpkracht al voor slechts 12 uur per week zou voorkomen, het niet onredelijk is van werkneemster te verlangen dat zij twee van deze functies vervult. Daarbij heeft appellante er op gewezen dat werkneemster bij haar in feite ook twee functies vervulde, namelijk een ochtendfunctie en een avondfunctie, tezamen resulterend in een omvang van 20,48 uur per week. Appellante verwijst naar de bijlage bij het Besluit uurloonschatting 1999 (Stcrt. 1999, 40), waarin een combinatie van functies nadrukkelijk als mogelijkheid wordt genoemd, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Primair markeert de Raad dat het Besluit uurloonschatting 1999, waar appellante een beroep op doet, geen geldend recht meer is. De daarin geregelde materie is thans geregeld in de Beleidsregel uurloonschatting 2008 van 12 augustus 2008, Stcrt. 2008, 181, waarin de mogelijkheid van combinatie van functies niet meer wordt genoemd.
4.2.
Ingevolge artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307), voor zover hier van belang laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2005, 621, wordt de arbeidsongeschiktheidsschatting (mede) gebaseerd op ten minste drie verschillende functies, die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Daarbij is niet vermeld of een (deeltijd)functie ook meer dan één keer geselecteerd kan worden. De Raad kan uit de enkele omstandigheid dat het Schattingsbesluit deze mogelijkheid niet noemt, niet afleiden dat dit ook niet zou zijn toegestaan. Het Uwv, althans diens rechtsvoorganger, heeft in het Besluit uurloonschatting 1999 op dat punt ook beleid geformuleerd. Dat beleid is door het Uwv afgeschaft bij de Beleidsregels uurloonschatting 2004 van 13 september 2004, Stcrt. 2004, 186. Als motivering voor die afschaffing is in de toelichting bij die beleidsregels het volgende opgenomen:
“Het beleid bij schatting op basis van een combinatie van functies is niet langer opgenomen. Het samenvoegen van (deeltijd)functies, opdat de totale urenomvang van die combinatie de urenomvang van de maatgevende functie zoveel mogelijk benadert, kwam namelijk vooral aan de orde in gevallen waarin de urenomvang van de maatgevende functie (veel) groter is dan 38 uur. Nu de omvang van de maatgevende arbeid op maximaal 38 uur wordt gesteld is, zal het combineren van functies vrijwel niet meer voorkomen en vervalt de noodzaak tot het vaststellen van beleid hieromtrent.”
Nog afgezien van de omstandigheid dat de maximering van de maatgevende functie op 38 uur per week in de jurisprudentie van de Raad geen stand heeft gehouden, is de motivering voor de afschaffing van het beleid blijkbaar niet principieel van aard, maar praktisch.
4.3.
Uitgaande van het uitgangspunt dat de maximale verdiencapaciteit dient te worden vastgesteld is de Raad van oordeel dat door het Uwv onvoldoende gemotiveerd is gereageerd op de stellingen van appellante, namelijk dat het wel degelijk mogelijk is om de geselecteerde functie van winkelhulpkracht twee maal te duiden, zoals werkneemster ook bij appellante in de ochtend een pand schoonmaakte en in de avond een ander pand. De stelling van het Uwv dat men maar op één plek tegelijk kan zijn acht de Raad in dit verband niet begrijpelijk. Daarnaast zal het Uwv in staat worden gesteld te reageren op de stelling van appellante dat de normering van 12 uur voor de functie van winkelhulpkracht voortkomt uit de betreffende Cao, terwijl in de praktijk dienstverbanden van veel grotere omvang voortkomen.
4.4.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W.Akkerman en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) E. Heemsbergen

QH