07/1193 WAJONG + 07/1321 WAJONG
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 10 januari 2007, 06/1565 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 10 december 2008
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en betrokkene hebben verweerschriften ingediend.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft betrokkene een medisch stuk ingezonden.
Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 17 juli 2008 met inzending van een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 15 juli 2008.
Bij brieven van 7 augustus 2008 en 16 oktober 2008 heeft de opvolgend gemachtigde van betrokkene, mr. M. Degelink, nadere medische stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Voor betrokkene is verschenen mr. Degelink voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Beersma.
1. Bij besluit van 17 november 2005 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 12 januari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 25% was.
2. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 10 april 2006 (bestreden besluit). Betrokkene heeft op medische gronden beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft voorts beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank, de medische grondslag van het bestreden besluit juist achtend, heeft zich niet kunnen verenigen met de motivering van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit in verband met het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor zover daarin is bepaald dat bij de schatting ten minste drie functies in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank heeft overwogen – kort weergegeven – dat de aan betrokkene voorgehouden functies in vier van de zes zogenoemde sbc-codes werkzaamheden betreffen tussen de 30 en 33 uur per week, terwijl betrokkene in staat werd geacht om ongeveer 30 uur per week te werken. Bij de desbetreffende functies is een signalering aangegeven bij het aspect ‘uren per week’. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de functies, waarin meer dan 30 uur per week wordt gewerkt, niettemin voor betrokkene geschikt zijn.
4. De Raad overweegt het volgende.
Het hoger beroep van het Uwv
4.1. Het Uwv heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangegeven dat betrokkene licht beperkt is in het aantal te werken uren per week en dat zij ‘gemiddeld ongeveer 30 uur per week’ kan werken, terwijl uit de diverse rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen moet worden afgeleid dat het Uwv daarbij altijd is uitgegaan van een zekere marge.
4.2. Blijkens de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende rapportage van verzekeringsarts M. van Boom van 3 oktober 2005, die betrokkene op zijn spreekuur heeft onderzocht, heeft deze overwogen dat de situatie van betrokkene verbeterd noch verslechterd is en dat zij inzetbaar is overeenkomstig de laatste rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. Dit betreft een rapportage van 9 juli 2004, waarin de door de verzekeringsarts opgestelde FML, behoudens een enkel hier niet ter zake doend aspect, is onderschreven. In de door deze verzekeringsarts opgestelde FML van 5 februari 2004 was reeds een beperking op het aantal per week te werken uren opgenomen (‘kan gemiddeld ongeveer 30 uur per week werken’). In de rapportage van deze verzekeringsarts van 19 februari 2004 is onder meer vermeld: ”(…) hoewel ze zichzelf wel erg beperkt acht t.a.v. arbeid, denkt maar 3 dagen te kunnen werken, zou ze m.i. in fysiek niet belastend werk eigenlijk een normale werkweek moeten kunnen halen, maar goed als ik met haar vermoeidheidsklachten extra rekening hou en haar extra ruimte geef met een lichte urenbeperking dan kan ze met de 32 uur die ze nu op school maakt (met zelfs fysiek belastende aspekten hierin) ook in arbeid die uren maken (…)”. De bezwaarverzekeringsarts A.M.M. Moons, die betrokkene heeft onderzocht, heeft op 9 maart 2006 gerapporteerd dat de verzekeringsarts door middel van een duurbeperking rekening heeft gehouden met de vermoeidheid en de pijnlijke gewrichten van betrokkene en dat betrokkene niet tot maximaal 30 uur arbeid per week in staat geacht wordt, maar tot gemiddeld ongeveer 30 uur, zodat een bandbreedte is toegestaan.
4.3. De Raad kan uit deze verzekeringsgeneeskundige rapportages niet anders afleiden dan dat het Uwv betrokkene in staat heeft geacht gemiddeld ongeveer 30 uur per week te werken. Het Uwv heeft derhalve een zekere marge in aanmerking genomen en heeft er bewust vanaf gezien om een precies aantal werkuren per week als maximum aan te geven. De Raad is van oordeel dat deze handelwijze aanvaardbaar moet worden geacht en niet in strijd komt met zijn jurisprudentie, zoals onder meer zijn uitspraak van 11 maart 2003 (LJN AF8482).
4.4. In de zogenoemde aanzegbrief van 11 november 2005 van de arbeidsdeskundige van het Uwv is betrokkene onder meer geïnformeerd dat voor haar een werkweek geldt van circa 30 uur. Blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 10 november 2005 zijn bij de door de rechtbank gewraakte functies binnen de vier sbc-codes de volgende aantallen te werken uren per week aangegeven: receptionist, baliemedewerker ( sbc-code 315150): 32,40 uur, 32,50 uur, 32 uur en 28,50 uur; medewerker bank, kassier bank (sbc-code 516070): 24 uur, 32 uur en 24 uur; telefonist, receptionist (sbc-code 315120): 32,30 uur, 32 uur en 32 uur; administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100): 16 uur en 32 uur. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft blijkens haar rapportage van 3 april 2006 aandacht besteed aan het aantal per week te werken uren en heeft geconcludeerd dat met inachtneming van de door de bezwaarverzekeringsarts aangehouden marge de belastbaarheid van betrokkene niet wordt overschreden.
4.5. De Raad is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het Uwv met de onder 4.4 kort weergegeven functieduiding genoemde aantallen werkuren per week de verzekeringsgeneeskundig aangegeven grens van de belastbaarheid van betrokkene heeft overschreden. Er heeft, gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de berichtgeving aan betrokkene, redelijkerwijs ook geen onduidelijkheid kunnen bestaan over het van betrokkene te vergen aantal werkuren per week. Het bovenstaande brengt met zich dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking.
Het hoger beroep van betrokkene
4.6. In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd – kort weergegeven – dat haar lichamelijke klachten onvoldoende zijn erkend. Zij acht zich niet in staat om werkzaamheden in loondienst te verrichten. Zij heeft er onder meer op gewezen dat zij lijdt aan het syndroom van Sjögren en mede daardoor vaak zeer vermoeid is en last heeft van pijnlijke gewrichten. Door de ziekte van Raynaud is haar vinger- en handgebruik zeer beperkt. Zij heeft zich onder meer beroepen op brieven van internist W. Bronsveld en op informatie van reumatoloog D.L.P. Baeten en op informatie van haar huisarts.
4.7. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringarts van het Uwv blijkens hun onderscheiden rapportages de door betrokkene aangegeven klachten hebben meegewogen en gemotiveerd hebben gereageerd op de door betrokkene ingebrachte informatie van de internist en de reumatoloog. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd heeft de Raad geen reden gezien voor twijfel aan de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden van betrokkene. De Raad tekent hierbij aan dat de door betrokkene ingebrachte informatie van de reumatoloog van 3 juli 2007 en van haar huisarts van 29 augustus 2007 geen betrekking heeft op de thans in geding zijnde datum van 12 januari 2006 en dus niet kan afdoen aan de juistheid van de door het Uwv op die datum gerichte besluitvorming. De Raad onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.
4.8. De Raad heeft in hetgeen door betrokkene in beroep en in hoger beroep is aangevoerd geen grond gevonden om de medische geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies voor onjuist te houden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.