ECLI:NL:CRVB:2016:4971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
15/6928 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Ziektewet na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op een Ziektewet-uitkering beëindigde. Appellant, die als medewerker in een cafetaria werkte, meldde zich op 30 april 2013 ziek met rugklachten. Na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling werd zijn uitkering voortgezet, maar na een tweede beoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat hij weer in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen door lichamelijke klachten, waaronder diabetes mellitus, niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door geen informatie op te vragen bij zijn behandelend arts.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om de belastbaarheid van appellant te beoordelen. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor aanvullende medische informatie, aangezien appellant's diabetes onder controle was en zijn rugklachten al in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan op 7 december 2016.

Uitspraak

15/6928 ZW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 september 2015, 15/3168 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.F. Larsson, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Namens appellant is
mr. J. Hemelaar verschenen, kantoorgenoot van mr. Larsson. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker cafetaria voor gemiddeld 14,94 uur per week, toen hij zich op 30 april 2013 ziek meldde met rugklachten. Zijn dienstverband is op 1 mei 2013 beëindigd, waarna het Uwv appellant in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een zogenoemde eerstejaars Ziektewetbeoordeling is het recht op ZW-uitkering voortgezet, omdat appellant toen niet duurzaam was te belasten. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar heeft appellant op 5 september 2014 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Daarna heeft een arbeidsdeskundige op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellant op 5 september 2014 met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 oktober 2014 vastgesteld dat appellant vanaf
17 november 2014 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 20 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 maart 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de uit zijn lichamelijke klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft daartoe gesteld dat hij lijdt aan diabetes mellitus en dat deze wordt gecompliceerd door forse neuropathie. Het Uwv heeft volgens hem onzorgvuldig gehandeld door geen informatie op te vragen bij zijn behandelend internist-endocrinoloog.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om de beoordeling door de verzekeringsarts bewaar en beroep voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden dan ook onderschreven.
4.3.
Uit wat in hoger beroep is aangevoerd kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvoldoende beeld heeft gehad van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Dat appellant diabetes heeft, is bij de beoordeling betrokken. Appellant heeft op het spreekuur van de verzekeringsarts verklaard dat de diabetes met behulp van goede medicatie onder controle is. Appellant heeft daarbij meegedeeld dat hij iets minder hoeft te spuiten. Op de hoorzitting heeft appellant herhaald dat zijn diabetes onder controle is. Er bestond dan ook geen aanleiding in verband met de diabetes informatie op te vragen. Het ter zitting namens appellant ingenomen standpunt dat zijn bloedsuiker in de periode rond de datum in geding niet goed gereguleerd was, vindt geen steun in de gedingstukken. Overwogen wordt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft uiteengezet dat eventuele beperkingen door de diabetes meer dan voldoende worden ondervangen doordat al beperkingen zijn aangenomen voor zwaardere fysieke activiteiten. Er bestaat geen aanleiding om dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Dat appellant rugklachten heeft, is eveneens bij de beoordeling betrokken. De ter zitting namens appellant ingenomen stelling dat (ook) in verband met deze klachten opnieuw informatie had moeten worden ingewonnen, omdat appellant aan zijn rug geopereerd zou gaan worden, slaagt niet. Bij de beoordeling is betrokken dat de al ten tijde van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling aangekondigde rugoperatie is uitgesteld wegens een gebrekkige conditie van appellant. Daarbij is rekening gehouden met de reeds aanwezige informatie van de behandelend artsen van 22 december 2013 en van 21 augustus 2014. In verband met de rugklachten van appellant hebben de verzekeringsartsen hem aangewezen op matig rugbelastend werk. Volgens vaste rechtspraak (zie onder andere ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863) is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties heeft zich hier voorgedaan. Daarbij wordt van belang geacht dat appellant tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat er geen lopende behandelingen zijn, afgezien van controle door een MDL-arts wegens een al 20 jaar bestaande hepatitis C besmetting.
4.5.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 maart 2015 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt

IJ