ECLI:NL:CRVB:2020:981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de aanvullende beurs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, omdat zij sinds haar twaalfde levensjaar geen contact meer met hem heeft gehad. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen sprake is van een situatie die loskoppeling rechtvaardigt volgens de Wet studiefinanciering 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan de loskoppelingsgrond. De Raad heeft de argumenten van de minister beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk contact is geweest tussen betrokkene en haar vader na haar twaalfde levensjaar, wat in strijd is met de voorwaarde van geen wezenlijk contact zoals gesteld in de wet.
De Raad heeft vastgesteld dat de contacten, hoewel slecht, niet als wezenlijk contact kunnen worden aangemerkt. De conclusie is dat het hoger beroep van de minister slaagt, de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van de minister ongegrond wordt verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.