ECLI:NL:CRVB:2023:1568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
21/4107 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Slingerland, had een aanvraag ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij de vaststelling van de aanvullende beurs vanaf 1 januari 2019 geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. De minister had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de relatie tussen de appellant en zijn vader verstoord was, maar dat er onvoldoende bijkomende omstandigheden waren die aanleiding gaven tot loskoppeling. De appellant had aangevoerd dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict, maar de Raad concludeerde dat de verstoring van de relatie niet voldeed aan de wettelijke eisen voor loskoppeling. De Raad benadrukte dat een verstoorde relatie op zich niet voldoende is voor loskoppeling en dat er bewijs van bijkomende omstandigheden nodig is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, met E.X.R. Yi als griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2023. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4107 WSF

Datum uitspraak: 25 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2021, 20/610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Slingerland, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Voor appellant is mr. Slingerland verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 20 november 2018 bij de minister een aanvraag ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs vanaf 1 januari 2019 geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader (verzoek om loskoppeling).
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2019, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 9 december 2019 (bestreden besluit), heeft de minister het verzoek om loskoppeling afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen appellant en zijn vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). Uit de door appellant overgelegde gegevens blijkt dat de relatie tussen appellant en zijn vader verstoord is en dat van contact geen sprake meer is. Een verstoorde relatie is echter niet voldoende voor loskoppeling. Niet is gebleken van een situatie als beschreven in de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 (Stb. 2000, 329). Ook is geen sprake van een situatie als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder c, en 9 van het Bsf 2000. Appellant is in december 2012 twaalf jaar oud geworden. Uit de overgelegde verklaringen volgt dat appellant het contact met zijn vader pas eind 2016 heeft verbroken. Bovendien heeft appellant nog tot 15 mei 2017 ingeschreven gestaan op hetzelfde adres als zijn vader. Ook bij contact van oppervlakkige aard is sprake van wezenlijk contact in de zin van de regelgeving.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat niet is voldaan aan de loskoppelingsgronden geen (wezenlijk) contact en/of een ernstig structureel conflict. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Tussen de ouders van appellant bestonden ernstige relatieproblemen. In 2012 heeft de moeder van appellant de relatie verbroken, omdat de vader van appellant een nieuwe relatie was aangegaan. Dit heeft het vertrouwen van appellant in zijn vader beschadigd. Appellant is bovendien in een loyaliteitsconflict beland omdat zijn vader vond dat appellant partij koos voor zijn moeder, terwijl zij volgens hem de oorzaak was van de relatieproblemen. Vanaf medio december 2012/januari 2013, dat is net na het bereiken van de leeftijd van twaalf jaar, heeft appellant geen wezenlijk contact meer met zijn vader. Appellant is na de scheiding bij zijn vader in het ouderlijk huis blijven wonen, maar hij zag zijn vader daar weinig. Verder kwam zijn vader aanvankelijk op zaterdagen naar zijn voetbalwedstrijden kijken. Omdat appellant vaak alleen thuis was en zich eenzaam voelde is hij in de loop der jaren steeds meer bij zijn moeder gaan wonen. Eind 2016 heeft appellant het contact met zijn vader verbroken. Tot eind 2016 zag hij zijn vader nog maar één tot twee keer per jaar.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Het wettelijk systeem
4.1.
De Wsf 2000 heeft met het bepaalde in de artikelen 3.8 tot en met 3.13 als uitgangspunt dat de aanspraak op een aanvullende beurs afhankelijk is van een, op basis van het ouderlijk inkomen berekende, veronderstelde ouderlijke bijdrage. Met loskoppeling wordt afgeweken van dit fundamenteel wettelijke uitgangspunt van ouderafhankelijkheid en ouderverantwoordelijkheid voor de aanspraken op een aanvullende beurs (met uitzondering van de juridisch afdwingbare onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek tot het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, ingevolge het bepaalde in artikel 12 van het Bsf 2000).
Loskoppelingsgrond geen (wezenlijk) contact
4.2.
Er is sprake van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende in de zin van artikel 3.14 van de Wsf 2000 en de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder c, en 9 van het Bsf 2000 als de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige te worden overgelegd.
4.3.
Gelet op de bedoeling van de wetgever, zoals deze uit de ontstaansgeschiedenis van de voorwaarde van geen (wezenlijk) contact kan worden afgeleid, en in aanmerking genomen het onder 4.1 geschetste systeem van de wet, is voldaan aan de loskoppelingsgrond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 9 van het Bsf 2000 als het contact duurzaam, vanaf ten minste het twaalfde jaar, verbroken is. Indien er nog (enig) contact tussen ouder en kind plaatsvindt, ook als dit contact oppervlakkig van aard is, dan is sprake van wezenlijk contact in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 9 van het Bsf 2000. [1] Wezenlijk contact in de zin van deze loskoppelingsgrond is dan ook niet hetzelfde als wat daaronder naar heersende maatschappelijke opvattingen wordt verstaan.
4.4.
De overgelegde verklaringen en gegevens leiden onmiskenbaar tot de conclusie dat niet voldaan is aan de voorwaarde van geen wezenlijk contact in de zin van het Bsf 2000. Appellant woonde ook na het bereiken van de leeftijd van twaalf jaar, aanvankelijk volledig en later gedeeltelijk, bij zijn vader. Het wonen onder één dak op die leeftijd impliceert dat er persoonlijk contact was. Ter zitting is door de gemachtigde van appellant desgevraagd verklaard dat appellant en zijn vader elkaar inderdaad thuis zagen en spraken, onder meer bij het eten. Daarnaast kwam vader naar de voetbalwedstrijden van appellant kijken en ondernamen ze samen soms activiteiten. Het contact is pas eind 2016 en dus ruim na de leeftijd van twaalf jaar (duurzaam) verbroken. Dit wordt bevestigd in de verklaring van 14 juni 2019 van E. van Dijk-Mijnlieff, behandelend therapeut van appellant.
Loskoppelingsgrond ernstig conflict
4.5.
Volgens de Nota van Toelichting bij het Bsf 2000 is sprake van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende in de zin van artikel 3.14 van de Wsf 2000 en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bsf 2000 als de verstoring van de relatie tussen ouder en kind zodanig fundamenteel en structureel is dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld, dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. De ernst van het conflict moet worden aangetoond door een verklaring van een ter zake deskundige.
4.6.
Gelet op de bedoeling van de wetgever (4.5) en in aanmerking genomen het systeem van de wet (4.1) zal loskoppeling slechts in uitzonderlijke gevallen aangewezen zijn. Of aan de conflicteis in de zin van de wet is voldaan hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. De vaststelling dat de relatie tussen ouder en kind fundamenteel en structureel verstoord is, zodat van een wezenlijke ouder-kindrelatie niet langer sprake is, is op zichzelf bezien niet voldoende. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet sprake zijn van (voldoende) bijkomende omstandigheden die maken dat geoordeeld moet worden dat loskoppeling aangewezen is. [2] Voorbeelden van bijkomende omstandigheden zijn (de dreiging van) fysiek en/of geestelijk geweld, het in vergaande mate uitoefenen van geestelijke druk door de ouder op het kind ten aanzien van de relatie met de andere ouder en/of broers/zussen, ernstige psychische klachten door de verstoorde relatie of aantoonbaar slechte studieresultaten door de verstoorde relatie.
4.7.
Op grond van de overgelegde verklaringen en gegevens wordt geconcludeerd dat de situatie van appellant niet voldoet aan de strikte conflicteis in de zin van de wet. Duidelijk is dat de relatie tussen appellant en zijn vader verstoord is. Echter is niet gebleken van (voldoende) bijkomende omstandigheden die aanleiding geven tot loskoppeling. De verwijten van vader naar de moeder van appellant en de hem door zijn vader verweten loyaliteit jegens zijn moeder hebben geleid tot verwijdering tussen appellant en zijn vader, maar niet is gebleken dat dit tot (ernstige) conflicten tussen hen heeft geleid. Er zijn voorts onvoldoende aanknopingspunten dat appellant onder druk werd gezet door zijn vader en hij daadwerkelijk moest kiezen tussen zijn ouders. De nieuwe relatie van vader, met wie appellant niks te maken wilde hebben, heeft tot verdere verwijdering tussen appellant en zijn vader geleid. De relatie tussen vader en appellant is langzaam doodgebloed. Dit is pijnlijk voor appellant maar is niet voldoende om tot loskoppeling te besluiten.
4.8.
Uit 4.4 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 27 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3542 en 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:981.
2.Zie onder meer de uitspraken van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:410, 2 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2671 en 31 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1020.