ECLI:NL:CRVB:2017:3542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loskoppelingsgronden voor studiefinanciering in relatie tot contact met de ouder
In deze zaak heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J. Driessen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder het verzoek van appellante om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader afgewezen. Appellante stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor loskoppeling zoals neergelegd in het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had het verzoek afgewezen, omdat er contact was tussen appellante en haar vader, die in Nieuw-Zeeland woont. Dit contact bestond uit oppervlakkige ontmoetingen en communicatie via Facebook.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het contact tussen appellante en haar vader niet als wezenlijk kon worden beschouwd. De Raad benadrukte dat de loskoppelingsregeling een inbreuk maakt op het uitgangspunt dat de aanspraak op een aanvullende beurs afhankelijk is van een veronderstelde ouderlijke bijdrage. De Raad concludeerde dat de persoonlijke ontmoetingen en het contact via Facebook niet voldeden aan de voorwaarde van geen wezenlijk contact, zoals vereist in de wetgeving.
Daarnaast werd vastgesteld dat van niet-inbare alimentatie slechts sprake kan zijn indien alimentatie is vastgesteld, wat in dit geval niet het geval was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante de mogelijkheid had om haar vader om inkomensgegevens te vragen, en dat de weigering van de vader om deze gegevens te verstrekken voor rekening van appellante kwam. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 september 2017.