ECLI:NL:RBMNE:2022:6282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-2575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft eiseres, een studente, op 18 december 2020 de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzocht om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, omdat zij niet weet waar hij woont. Dit verzoek om loskoppeling werd door de Minister op 17 december 2021 afgewezen, omdat hij de adresgegevens van de vader had achterhaald. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en voegde aanvullende gronden toe, waaronder een ernstig en structureel conflict met haar vader en het ontbreken van contact sinds haar twaalfde levensjaar.

De Minister handhaafde zijn afwijzing in het bestreden besluit van 4 mei 2022. Eiseres ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 18 november 2022 werd het beroep behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om loskoppeling was afgewezen. Hoewel de rechtbank vaststelde dat er geen ernstig en structureel conflict was, erkende zij dat de Minister niet adequaat had gereageerd op de bezwaren van eiseres, wat leidde tot een motiveringsgebrek.

De rechtbank besloot dat het beroep ongegrond was, maar veroordeelde de Minister tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat eiseres door het motiveringsgebrek niet was benadeeld. De rechtbank concludeerde dat aan de voorwaarden voor loskoppeling niet was voldaan en dat de Minister het verzoek terecht had afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (Minister),

verweerder
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

De feiten
1. Eiseres heeft op 18 december 2020 de Minister verzocht om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader omdat ze niet weet waar hij woont. Dit wordt een verzoek om loskoppeling genoemd.
2. De Minister heeft op 17 december 2021 (het primaire besluit) het verzoek van eiseres afgewezen omdat hij de adresgegevens van haar vader heeft achterhaald en hij dus niet onvindbaar is zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
3. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft zij aanvullende gronden voor de loskoppeling aangevoerd. Naast het feit dat zij niet weet waar haar vader woont, is er volgens haar sprake van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader. Ook zou er vanaf haar twaalfde levensjaar geen (normaal) contact meer tussen haar en haar vader zijn geweest.
4. Met het besluit van 4 mei 2022 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is de Minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de Minister.

Overwegingen

Is er sprake van een motiveringsgebrek?
7.1.
Eiseres stelt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Ten eerste omdat de Minister ten onrechte heeft aangevoerd dat zij niet op het verzoek om aanvullende informatie van 24 februari 2022 heeft gereageerd. Zij wijst op het feit dat zij op 29 maart 2022 aanvullende stukken per mail naar de Minister heeft gestuurd, te weten een verklaring waarin zij uiteenzet hoe de relatie met haar vader vanaf 2013 was, een e-mailbericht van 16 maart 2022 met gegevens van haar psycholoog en waarin ze schrijft dat haar vader nooit alimentatie heeft betaald en een e-mailbericht van 21 maart 2022 waarin zij opmerkt dat zij niet bekend is met woonplaats van haar vader en dat contact met haar vader tot psychische schade zal leiden. Eiseres stelt dat de Minister ten onrechte die informatie niet in de besluitvorming heeft betrokken. Op de zitting heeft eiseres daarnaast gesteld dat de Minister in het bestreden besluit met de mededeling heeft volstaan dat zij niet aan de voorwaarden voor loskoppeling voldoet zonder specifiek op de door haar aangevoerde argumenten in te gaan. Ook heeft hij nagelaten op haar beroep op de hardheidsclausule in te gegaan. Eiseres stelt dat het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven en dat de rechtbank de Minister moet opdragen om een nieuw besluit te nemen.
7.2.
De Minister onderkent dat hij in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. Hij heeft op de zitting toegelicht dat de door eiseres aangevoerde gronden wel degelijk zijn beoordeeld en dat ook de door haar overgelegde stukken in de oordeelsvorming zijn betrokken. Hij wijst op het feit dat de ontvangst van haar e-mailbericht van 29 maart 2022 op 4 april 2022 is bevestigd en dat haar toen verzocht is om een verklaring van een deskundige te overleggen waaruit blijkt dat er door haar vader lichamelijk en/of geestelijk geweld is uitgeoefend. De stelling dat zij niet op het verzoek om aanvullende informatie heeft gereageerd ziet volgens de Minister op het uitblijven van een reactie daarop en niet op de brief van 24 februari 2022.
De beoordeling
8. De rechtbank stelt vast dat de Minister niet heeft gereageerd op het beroep van eiseres op de hardheidsclausule terwijl dat wel had gemoeten. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het bestreden besluit niet kan worden opgemaakt op welke gronden de Minister het verzoek van eiseres om loskoppeling heeft afgewezen. Verder overweegt de Minister ten onrechte dat eiseres niet op het informatieverzoek van 24 februari 2022 heeft gereageerd en is die overweging dragend voor verweerders conclusie. De lezing van de Minister over de betreffende passage volgt niet duidelijk uit de tekst in het bestreden besluit. Het voorgaande levert een motiveringsgebrek op. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren omdat eiseres door het motiveringsgebrek niet is benadeeld. In beroep heeft zij namelijk de bezwaargronden alsnog aan de orde kunnen stellen en daarnaast heeft de Minister in het verweerschrift en ook op de zitting alsnog een motivering gegeven voor de afwijzing van haar verzoek. Omdat eiseres hiervoor wel eerst in beroep heeft moeten komen, bepaalt de rechtbank dat de Minister het betaalde griffierecht moet vergoeden. Ook zal zij de Minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De beroepsgrond slaagt.
Is het verzoek om loskoppeling terecht afgewezen?
Het standpunt van partijen
9. Eiseres stelt dat de Minister het verzoek om loskoppeling ten onrechte heeft afgewezen en dat zij wel degelijk aan tenminste één van de in artikel 6, eerste lid, van het Bsf 2000 genoemde voorwaarden voldoet. Naast het feit dat zij niet weet waar haar vader woont, is er volgens haar sprake van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader. Vanwege het lichamelijk en/of ernstig geestelijk geweld dat door hem is uitgeoefend heeft zij al vanaf haar twaalfde levensjaar geen (normaal) contact meer met hem.
Ze stelt dat ze weliswaar noodgedwongen op haar twaalfde nog tweemaal kortstondig met hem op vakantie is geweest, maar dat ze dat als zeer onplezierig heeft ervaren. Het heeft bovendien tot de nodige spanningen bij haar geleid. Ter onderbouwing verwijst ze naar het rapport van Bureau Jeugdzorg van 19 april 2014. Eiseres vindt daarnaast dat de Minister, gelet op de bijzondere omstandigheden van haar geval, de hardheidsclausule had moeten toepassen. Het betrekken van het inkomen van haar vader bij de vaststelling van haar aanvullende beurs is volgens haar onbillijk.
10. De Minister heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ernstig en structureel conflict in de zin van de wet tussen eiseres en haar vader en dat dit ook niet uit het overgelegde rapport blijkt. Ook blijkt niet dat er, zoals zij stelt, sprake is geweest van ernstig fysiek en/of geestelijk geweld. Uit de gedingstukken volgt dat het ontbreken van een relatie tussen haar en haar vader het gevolg is van de scheiding van haar ouders waardoor eiseres en haar vader van elkaar zijn vervreemd. De Minister stelt daarnaast dat ook van het ontbreken van contact sinds haar twaalfde levensjaar geen sprake is, aangezien eiseres tot op haar veertiende om de twee weken en ook in de vakanties bij vader verbleef. Verder blijkt uit het feit dat haar vader een buitenlands adres heeft opgegeven dat hij niet onvindbaar is in de zin van artikel 6 van het Bsf 2000. Er zijn volgens de Minister geen bijzondere omstandigheden om in het van geval eiseres van de wet af te wijken dan wel deze buiten toepassing te laten.
Het wettelijke kader
11. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De beoordeling
Loskoppeling vanwege een ernstig en structureel conflict
12.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Minister terecht geconcludeerd dat er in het geval van eiseres geen sprake is van een ernstig en structureel conflict als bedoeld in artikel 3.14. van de Wsf 2000 en de artikelen 6, eerste lid, onderdeel a in verbinding met artikel 7 van het Bsf 2000. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat hiervan wel sprake is verklaringen van haarzelf, een verklaring van Arkin Jeugd en Gezin en een rapport van Bureau Jeugdzorg overgelegd. Voor toewijzing van het verzoek tot loskoppeling is dit echter niet voldoende. Uit die stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er weliswaar nauwelijks sprake is van enige relatie tussen eiseres en haar vader, echter niet dat er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres problemen ondervindt in verband met de verstoorde relatie met haar vader, kan niet worden gezegd dat deze problemen zodanig ernstig en structureel zijn dat op grond daarvan ontkoppeling geboden is. [1] Daar komt bij dat aan de verklaringen die eiseres in het geding heeft gebracht niet de bewijskracht toekomt die zij daaraan toekent. Het derde lid van artikel 7 van het Bsf 2000 eist dat de ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring van een deskundige. Eiseres heeft een dergelijke verklaring niet overgelegd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Loskoppeling vanwege geen contact met de ouder
12.2.
Ook het beroep van eiseres op artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van het Bsf 2000 slaagt niet. Om op deze grond voor loskoppeling in aanmerking te komen moet, zo volgt uit artikel 9 van het Bsf 2000, aan de hand van een verklaring van een deskundige vaststaan dat de student vanaf de leeftijd van twaalf jaren geen wezenlijk contact meer met de ouder heeft gehad. Indien er nog (enig) contact tussen ouder en kind heeft plaatsgevonden, ook als dit contact oppervlakkig van aard is geweest, dan is er sprake van wezenlijk contact in de zin van het Bsf 2000. [2] Eiseres heeft, ondanks dat zij daartoe door de Minister ruimschoots in de gelegenheid is gesteld, een dergelijke verklaring niet overgelegd. Daarnaast blijkt uit het rapport van Bureau Jeugdzorg dat eiseres tot op haar veertiende nog frequent contact met haar vader heeft gehad. Dat eiseres die ontmoetingen als niet prettig heeft ervaren, is voor de beoordeling van de loskoppeling niet relevant.
De beroepsgrond slaagt niet.
Loskoppeling vanwege onvindbaarheid van de ouder
12.3.
De rechtbank vindt het, gelet op wat de Minister in het verweerschrift heeft gesteld en op de zitting heeft verklaard, voldoende aannemelijk geworden dat de verblijfplaats van de vader van eiseres bij de Minister bekend is. Dat heeft eiseres ook niet betwist. Dat betekent dat de situatie dat de verblijfplaats van haar vader niet kan worden achterhaald zich hier niet voordoet. Van onvindbaarheid in de zin van artikel 6 van het Bsf 2000 is dan ook geen sprake. Het feit dat eiseres deze verblijfplaats niet kent maakt dat niet anders. Vooral omdat uit haar verklaring blijkt dat zij ook niet getracht heeft om het adres van haar vader te achterhalen. Daarnaast blijkt uit haar e-mailbericht van 21 maart 2022 dat haar vader wel gepoogd heeft contact met haar te zoeken maar dat zij dit zelf bewust heeft tegengehouden.
De beroepsgrond slaagt niet.
De hardheidsclausule
13. In wat door eiseres is aangevoerd heeft de Minister geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
De hardheidsclausule van artikel 11.5. van de Wsf 2000 biedt de Minister niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling als de onverkorte toepassing daarvan in het concrete geval in overeenstemming is met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling. [3] Het is bedoeld om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij toepassing van deze wet voordoen. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn in die gevallen waarin de uitvoering van de wet tot gevolgen leidt die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet heeft voorzien. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat in het geval van eiseres sprake is van een onvoorzien geval dat zo onbillijk (onredelijk) is, dat verweerder in redelijkheid niet anders kon dan toepassing geven aan de hardheidsclausule.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Aan de voorwaarden voor loskoppeling is niet voldaan. De Minister heeft het verzoek van eiseres daarom terecht afgewezen. In wat door eiseres is aangevoerd heeft de Minister ook geen aanleiding hoeven te zien om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de wet.
15. Gelet op het wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. De rechtbank veroordeelt de Minister vanwege het motiveringsgebrek in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
17. De rechtbank ziet vanwege het motiveringsgebrek ook aanleiding om de Minister op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te voldoen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de Minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Minister tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE


Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
- Artikel 3.14.
1. Op aanvraag van een student kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en student of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
2. Indien het eerste lid toepassing vindt, is voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de student bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
- Artikel 11.5.
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan
afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
(…).

Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000)
- Artikel 6
1. Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14., eerste lid, van de wet, voor
wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage
van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,
c. de studerende geen contact met de ouder heeft,
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.
(…).
- Artikel 7
1. Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6,
eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.
2. Onze Minister stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke
derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.
3. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.
- Artikel 9
Van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, is sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.
- Artikel 11
Artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel e, is van toepassing indien de student de verblijfplaats van de ouder niet kent en die verblijfplaats niet wordt achterhaald na onderzoek van Onze Minister gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:981 r.o. 4.6.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:981 r.o. 4.4.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2108 r.o. 4.2.