In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, woonde samen met haar ouders en verzorgde hen. Na het overlijden van haar vader, heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen de kostendelersnorm op haar van toepassing verklaard, wat leidde tot een verlaging van haar bijstandsbedrag. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat zij door deze maatregel onevenredig zwaar wordt getroffen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geding is getreden en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het college om de bijstand af te stemmen op basis van artikel 18 van de Participatiewet.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het college niet is veroordeeld in de proceskosten van appellante en heeft bepaald dat het college het door appellante in beroep betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten zijn begroot op € 1.503,-.