ECLI:NL:HR:2021:1210
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake sociale zekerheid van Rijnvarenden
In deze zaak heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende en de Sociale Verzekeringsbank tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak draait om een verzoek tot het sluiten van een overeenkomst op basis van artikel 13 van het Verdrag van 30 november 1979 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden en artikel 16 van de Verordening (EG) nr. 883/2004, die de coördinatie van socialezekerheidsstelsels regelt.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 6 augustus 2021 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.