ECLI:NL:CRVB:2020:2144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en opleidingsniveau
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich ziek had gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 26 oktober 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv niet in twijfel getrokken konden worden. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks haar beperkte lees- en taalvaardigheid in het Nederlands, in staat was om eenvoudige productiematige functies te vervullen. De Raad oordeelde dat het opleidingsniveau van appellante terecht op niveau 2 was vastgesteld, ongeacht het feit dat zij haar basisonderwijs in Polen had voltooid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de geselecteerde functies niet passend te achten en dat appellante niet kon aantonen dat haar klachten op de datum in geding ernstiger waren dan vastgesteld.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad oordeelt dat er geen reden is voor een veroordeling in de proceskosten.