ECLI:NL:CRVB:2014:485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geduide functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als voldoende zorgvuldig beoordeeld en de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. De appellant voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat hij niet in staat was om de geduide functies te vervullen vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het medische onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van de appellant niet had onderschat en dat de geduide functies passend waren, gezien het opleidingsniveau en de beheersing van de Nederlandse taal. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van eerder aangevoerde gronden en dat deze gronden niet slagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid.