ECLI:NL:CRVB:2017:3012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
15/7183 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, die van 1 december 2011 tot 1 oktober 2012 als automonteur werkte, meldde zich op 20 november 2012 ziek vanwege een tumor. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 4 augustus 2014, concludeerde het Uwv op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen van appellant te twijfelen. Appellant stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij betoogde dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt waren vanwege de vereiste VMBO-opleiding en de noodzaak om de Nederlandse taal te beheersen.

De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J.S. van der Kolk, bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank op overtuigende wijze had gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7183 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 oktober 2015, 15/544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2017. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen ter zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 december 2011 tot 1 oktober 2012 werkzaam als automonteur voor 38 uur per week. Appellant heeft zich op 20 november 2012 ziekgemeld wegens een tumor in de lies. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellant heeft op 4 augustus 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft appellant op 25 augustus 2014 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de medische belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 augustus 2014. Appellant is door een arbeidsdeskundige, uitgaande van deze belastbaarheid, in staat geacht functies als productiemedewerker textiel, wikkelaar en machinaal metaalbewerker te vervullen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2014 vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van
18 november 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 januari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
27 januari 2015 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Alle door appellant naar voren gebrachte lichamelijke en psychische klachten, het medicatiegebruik, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector zijn volgens de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De rechtbank heeft voorts geen reden gezien om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. In de rapporten van de verzekeringsartsen is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er geen grond is om meer beperkingen aan te nemen dan de beperkingen die al in de FML zijn vastgelegd. Nu appellant zijn stelling dat hij verdergaand beperkt is dan is aangenomen niet met nieuwe medische stukken heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zouden zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de gesignaleerde aspecten bij de belastende factoren in de functies van een voldoende deugdelijke motivering voorzien. De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellant dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn wegens het vereiste VMBO-niveau en de beheersing van de Nederlandse taal verworpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant een opleidingsniveau 2 heeft, te weten basisonderwijs en enkele jaren vervolgonderwijs. Mede gezien de arbeidservaring kan volgens de rechtbank worden gesteld dat appellant aan het gevraagde VMBO-niveau voldoet. Nu appellant daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. Dat appellant binnen de geselecteerde functies de Nederlandse taal moet kunnen beheersen, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen leiden tot ongeschiktheid voor de geselecteerde functies. Daarbij is betrokken dat gelet op artikel 9, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, onder de bekwaamheden van een betrokkene ten minste wordt verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden, zoals aangevoerd in beroep, gehandhaafd. Appellant houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat en hij wegens zijn beperkingen niet in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Volgens appellant zijn de functies voor hem niet geschikt, omdat hij hiervoor op VMBO-niveau moet functioneren en de Nederlandse taal moet spreken en begrijpen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is gelijkluidend aan zijn beroepschrift in eerste aanleg en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de gronden in beroep gemotiveerd besproken en op grond daarvan in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Voorts wordt bij het oordeel van de rechtbank aangesloten dat geen aanleiding bestaat een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals appellant heeft verzocht.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden eveneens geheel onderschreven.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) R.H. Budde

UM