In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich sinds 19 mei 2009 ziek had gemeld vanwege psychische en somatische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant beperkingen had, maar dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 23,19% werd vastgesteld, wat betekende dat hij geen recht had op een uitkering. Appellant voerde aan dat zijn psychische problemen niet goed waren ingeschat en dat hij analfabeet was, wat zijn kansen op de arbeidsmarkt zou beïnvloeden.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische onderbouwing van het Uwv deugdelijke was en dat de psychische beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad stelde vast dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed. Bovendien werd benadrukt dat de enkele vermelding van ‘basisonderwijs’ bij een functie niet betekent dat er sprake is van een strikte diploma-eis, maar dat er een opleidingsniveau-eis is die kan worden voldaan door een combinatie van opleiding en werkervaring.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant aan de ondergrens van opleidingsniveau 2 kon functioneren, en dat er ook functies op niveau 1 beschikbaar waren. Het verzoek om wettelijke rente werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.