ECLI:NL:CRVB:2014:3009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
12-6573 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en terugvordering voorschot na schouderklachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die op 12 februari 2009 wegens schouderklachten uitviel als medewerker plantsoenendienst. Appellant diende op 25 oktober 2010 een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor werd de aanvraag afgewezen en werd een voorschot van € 3.774,85 teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, waarbij hij ook psychische klachten aanvoerde. De bezwaarverzekeringsarts oordeelde echter dat de lichamelijke klachten zich beperkten tot de linkerschouder en dat er geen aanleiding was om psychische beperkingen aan te nemen. Het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond.

De rechtbank Utrecht oordeelde in beroep dat het bestreden besluit deels gegrond was, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te vervullen vanwege zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts te betwisten. De Raad concludeerde dat appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen en dat de terugvordering van de voorschotten terecht was. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

12/6573 WIA
Datum uitspraak: 5 september 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
14 november 2012, 12/551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schröder en E. Bataloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, werkzaam als medewerker plantsoenendienst, is op 12 februari 2009 wegens schouderklachten uitgevallen voor deze werkzaamheden. Op 25 oktober 2010 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. De verzekeringsarts van het Uwv heeft, uitgaande van de bij appellant geconstateerde linkerschouderklachten en mede op basis van informatie van de huisarts, in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2011 beperkingen voor het fysieke functioneren neergelegd. Op basis van deze FML is arbeidskundig onderzoek verricht waarin is geconcludeerd dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 0,48%.
1.2. Bij besluit van 18 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van 10 februari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het Uwv de door appellant ontvangen voorschotbetalingen ten bedrage van € 3.774,85 van hem teruggevorderd.
1.3. Namens appellant is tegen de besluiten van 18 april 2011 en 12 mei 2011 bezwaar gemaakt. Daartoe is aangevoerd dat naast zijn lichamelijke klachten sprake is van psychische klachten. Een brief van GZ-psycholoog Z. Akyar is daartoe overgelegd. Ook wordt aangevoerd dat hij niet in staat is de voor hem geselecteerde functies te verrichten.
1.4. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft, nadat hij appellant nader had onderzocht en desgevraagd informatie van de behandelend neuroloog had verkregen, te kennen gegeven zich te kunnen verenigen met de beperkingen zoals neergelegd in de eerder opgestelde FML. Volgens de bezwaarverzekeringsarts beperkt de lichamelijke problematiek zich tot de linkerschouder. Er wordt voorts geen aanleiding gezien beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren aan te nemen. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er voldoende voor appellant geschikte functies resteren, leidend tot een verlies aan verdiencapaciteit van 5,2%.
1.5. Bij besluit van 30 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2.1. Het Uwv heeft gedurende de behandeling van het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep op 4 juli en 7 augustus 2012 een nieuwe FML opgesteld, omdat de eerdere FML niet nader toegelichte zogenoemde verborgen beperkingen bevat. Blijkens het rapport van
4 juli 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige twee nieuwe functies geselecteerd. Naast de eerder geselecteerde functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten)
(SBC-code 111180), worden nu ook de functies besteller post/pakketten (auto)
(SBC-code 282102) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) voor appellant geschikt geacht. Dit leidt tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit deels gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de weigering van een WIA-uitkering betreft en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat de medische grondslag daarvan in beroep is gewijzigd. De rechtsgevolgen kunnen in stand worden gelaten, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts over de belastbaarheid van appellant in twijfel te trekken. De rechtbank heeft het in beroep ingenomen standpunt van de bezwaarverzekeringsarts gevolgd dat er geen sprake is van een aanwijsbare verklaring van de beenklachten van appellant. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant in staat wordt geacht de geselecteerde functies te verrichten. Tot slot heeft de rechtbank de juistheid van de terugvordering van de aan appellant betaalde voorschotten onderschreven.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Zo is ten onrechte geen rekening gehouden met de beenklachten. Voorts heeft appellant gehandhaafd het standpunt dat hij wegens zijn beperkingen en de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal niet in staat is de geduide functies te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts hierover in twijfel te trekken. Met name wordt van belang geacht dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant persoonlijk hebben onderzocht, medische informatie van de behandelend sector hebben betrokken bij hun onderzoek en op grond daarvan tot de conclusie zijn gekomen dat er beperkingen zijn met betrekking tot de linkerschouder. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarnaast in de brief van GZ-psycholoog Akyar geen aanleiding gezien om beperkingen in het psychisch functioneren aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de in beroep ingebrachte informatie over de beenklachten beoordeeld en geconcludeerd dat daaruit geen verklaring van deze beenklachten kan worden gevonden. Appellant heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts over meergenoemde lichamelijke en psychische klachten. De namens appellant op 14 juli 2014 ingebrachte brief van orthopedisch chirurg
dr. M. van Dijk van 14 juni 2013, waarin wordt gesproken over de bij appellant sinds één jaar aanwezige heupklachten, is blijkens de ter zitting gedane mededeling van de vertegenwoordiger van het Uwv besproken met de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft gesteld dat, zou al aannemelijk zijn dat de heupklachten op de datum in geding aanwezig waren, in de FML al voldoende beperkingen zijn opgenomen die de heup van appellant ontzien. Er wordt geen aanleiding gezien dit standpunt voor onjuist te houden.
4.2.
Het standpunt van appellant dat hij de functies besteller post/pakketten en samensteller kunststof en rubberindustrie wegens een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal niet kan verrichten, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv door middel van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 augustus 2012 toereikend heeft gemotiveerd dat deze functies, die beide opleidingsniveau 2 vereisen, gelet op de daarin gestelde eisen aan de mondelinge en schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal passend zijn voor appellant. De overwegingen waarop het oordeel van de rechtbank rust, worden onderschreven. Met betrekking tot de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal wordt verwezen naar artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit rbeidsongeschiktheidswetten waarin - voor zover hier van belang - is bepaald, dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt ten minste verstaan de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Aangezien bij appellant niet is gebleken van uit ziekte of gebrek voortkomende onmogelijkheid om de Nederlandse taal aan te leren, onderschrijft de Raad dan ook niet de stelling van appellant dat hij de meergenoemde functies om deze reden niet kan vervullen. Met betrekking tot de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal wordt geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige terecht heeft geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de lage eisen die in die functies worden gesteld met betrekking tot de schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal.
4.3.
De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 augustus 2012 geoordeeld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In dit rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige de geduide functies bezien en toegelicht dat op basis van de vastgestelde beperkingen deze functies passend zijn bij de krachten en bekwaamheden van appellant.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de juistheid van de in beroep gewijzigde medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven. Met betrekking tot de terugvordering van de voorschotbetalingen is namens appellant ter zitting herhaald dat zijn gronden zich beperken tot de afwijzing van de WIA-aanvraag en dat er geen afzonderlijke bezwaren bestaan tegen de beslissing tot terugvordering van de hem verleende voorschotten. Nu terecht is geoordeeld dat er voor appellant geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, is daarmee tevens terecht geoordeeld dat appellant de aan hem verleende voorschotten aan het Uwv dient terug te betalen.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) B. Fotchind

IJ