ECLI:NL:CRVB:2014:3009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en terugvordering voorschot na schouderklachten
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die op 12 februari 2009 wegens schouderklachten uitviel als medewerker plantsoenendienst. Appellant diende op 25 oktober 2010 een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor werd de aanvraag afgewezen en werd een voorschot van € 3.774,85 teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, waarbij hij ook psychische klachten aanvoerde. De bezwaarverzekeringsarts oordeelde echter dat de lichamelijke klachten zich beperkten tot de linkerschouder en dat er geen aanleiding was om psychische beperkingen aan te nemen. Het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond.
De rechtbank Utrecht oordeelde in beroep dat het bestreden besluit deels gegrond was, maar de rechtsgevolgen in stand hield. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij niet in staat was de geduide functies te vervullen vanwege zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts te betwisten. De Raad concludeerde dat appellant in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen en dat de terugvordering van de voorschotten terecht was. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.