ECLI:NL:CRVB:2019:3420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
17/1445 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich sinds 2010 ziek heeft gemeld wegens psychische klachten, heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 18 februari 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze is later omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante zelfredzaam was en dat er geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren meer was. Dit leidde tot een verlaging van haar arbeidsongeschiktheidspercentage, wat door haar ex-werkgever werd betwist.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en dat de geselecteerde functies passend zijn. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat de medische beoordeling door het Uwv niet in twijfel wordt getrokken. De Raad heeft ook vastgesteld dat appellante niet kan aantonen dat zij niet in staat is om de vereiste mondelinge beheersing van de Nederlandse taal te verwerven. De uitspraak bevestigt de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is vastgesteld.

Uitspraak

17.1445 WIA

Datum uitspraak: 24 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 februari 2017, 16/2203 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft een verzekeringsgeneeskundig rapport overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het door appellante overgelegde verzekeringsgeneeskundig rapport.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Appellante is verschenen, vergezeld van haar dochter, [X.], en bijgestaan door
mr. F.B. van Batenburg, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als interieurverzorgster voor 25,29 uur per week. Zij heeft zich op 11 februari 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten. Nadien zijn daar lichamelijke klachten bijgekomen. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 18 februari 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering en per die datum voor 100% arbeidsongeschikt is omdat bij appellante vanwege ernstig disfunctioneren op drie niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren, er sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De uitkering is per
18 januari 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 18 augustus 2015 heeft er een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA
plaatsgevonden waarbij appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts is onderzocht.
De verzekeringsarts heeft in een rapport van 6 november 2015 vermeld dat appellante sinds 2010 behandeld wordt voor een depressieve stoornis. Deze behandeling is zonder positief resultaat gebleven mede vanwege een bij appellante gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts heeft na bestudering van de dossierstukken, medische informatie van psychiater F. Kaya van Avicenna, de huisarts, de orthopeed, neuroloog en longarts als ook zijn onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat er geen sprake meer is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante is zelfredzaam. Wel zijn er beperkingen voor de psychische klachten van toepassing. Daarnaast zijn beperkingen vastgesteld voor de rechterschouderklachten. Deze beperkingen zijn
neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2015. Met deze
FML heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen duiden waardoor de mate van
arbeidsongeschiktheid onveranderd 100% blijft. Bij besluit van 26 november 2015 heeft het
Uwv appellante te kennen gegeven dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd op
80 tot 100% is vastgesteld.
1.3.
Tegen dit besluit heeft de ex-werkgeefster bezwaar gemaakt omdat zij van mening is dat de bij appellante bestaande beperkingen volledig en duurzaam zijn en dat om die reden een IVA-uitkering aan appellante had moeten worden toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft aanleiding gezien de FML aan te scherpen. Bij appellante is sprake van een depressieve stoornis met trekken van een persoonlijkheidsstoornis. Er is geen sprake meer van onvermogen op persoonlijk en sociaal functioneren omdat appellante zelfredzaam en grotendeels zelfstandig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen medische onderbouwing gevonden voor een beperking op het contact met collega’s waardoor de beperking op item 2.12.4 komt te vervallen. Ook is het gebruik van de linkerarm voor wat betreft het reiken niet beperkt. Hierdoor komen de beperkingen op de items 4.8.1 en 4.9.1 voor links te vervallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen neergelegd in een FML van 25 april 2016. Met deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een vijftal functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit nader is vastgesteld op 16,98%. Het Uwv heeft op 17 mei 2015 een voornemen tot wijziging van het besluit van
26 november 2015 aan appellante en de ex-werkgeefster bekend gemaakt. In dit voorgenomen besluit is meegedeeld dat, in verband met arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante zal worden beëindigd. Het door
ex-werkgeefster tegen het besluit van 26 november 2015 gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv de
WIA-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 29 juli 2016, omdat zij minder dan
35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te
nemen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen onzorgvuldig, onjuist of onvolledig is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de informatie van de behandelend sector is betrokken, anamnese is afgenomen met dagverhaal en een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Voorts is overwogen dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, een ernstige persoonlijkheidsstoornis of een ontwikkelingsstoornis. Om deze reden is de beperking op item 2.12.4 “beperkt in het contact met collega’s” komen te vervallen. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Appellante heeft geen medische onderbouwing gegeven die een andersluidend standpunt rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om het verzoek van appellante in te willigen om haar door een onafhankelijke deskundige te doen onderzoeken. Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv, omdat naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werkgeefster het arbeidsongeschiktheidspercentage is verlaagd naar minder dan 35, heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius, nu appellante door het besluit in een nadeligere positie is komen te verkeren. Als de ex-werkgeefster geen bezwaar had gemaakt was de verlaging niet ingetreden. Voorts is aangevoerd dat het Uwv de bij appellante bestaande beperkingen als gevolg van psychische klachten en fysieke klachten heeft onderschat. Appellante acht zich onveranderd volledig arbeidsongeschikt. Dat appellante wel zou kunnen omgaan met collega’s ontbeert een medische grondslag. Zij is bang voor mensen. Appellante heeft een medisch advies van R.M.E. Blanker, verzekeringsarts, overgelegd. Blanker heeft in dit advies te kennen gegeven dat er geen volledig medisch onderzoek is verricht doordat er geen onderzoek van de schouders, handen en armen heeft plaatsgevonden terwijl bekend is dat appellante een progressief zenuwprobleem heeft. De beperkingen op het tillen en dragen, duwen en trekken zijn niet onderzocht. Ter zitting is nader aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Appellante voldoet niet aan de voor de functies gestelde opleidingseisen. Ten onrechte is opleidingsniveau 2 vastgesteld. Zij heeft slechts vijf jaar basisschool in Turkije doorlopen. Zij beschikt niet over een getuigschrift basisschool dat in de geselecteerde functies als vereiste is gesteld noch beschikt zij over de in de functies gevraagde bekwaamheden en vereisten waaronder het gevolgd hebben van een vervolgopleiding. Appellante schrijft en spreekt nauwelijks Nederlands. Vanwege de combinatie van klachten en antidepressiva, het lage opleidingsniveau en het feit dat appellante niet of nauwelijks Nederlands spreekt of schrijft, kan van een werkgever niet redelijkerwijs gevergd worden appellante in dienst te nemen. Appellante heeft tot slot gevraagd om een deskundige te benoemen.
3.2.
In reactie op de hoger beroepsgronden heeft het Uwv vermeld dat van een reformatio in peius geen sprake is omdat de beëindiging van het WIA-uitkering per toekomstige datum plaatsvindt. Naar aanleiding van het medisch advies van verzekeringsarts Blanker heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op het spreekuur van 7 september 2017 gezien en de linkerelleboogklachten onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een goede knijpkracht van de handen geconstateerd. De tintelingen passen bij hyperventilatieklachten. De beweeglijkheid van de rechterschouder is aanmerkelijk verbeterd ten opzichte van 18 augustus 2015. Gelet op deze bevindingen is er geen aanleiding om de FML te wijzigen. Het bestreden besluit berust ook op een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. De medische geschiktheid van de functies, het opleidingsniveau en de beheersing van de Nederlandse taal zijn getoetst. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 29 juli 2016 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat appellante overeenkomstig de FML van 25 april 2016 in staat wordt geacht werkzaamheden te verrichten wordt onderschreven. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat door het Uwv in voldoende mate rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom er geen noodzaak is voor het vaststellen van een beperking op item 2.12.4 waardoor deze beperking is komen te vervallen. Ook Blanker noemt op dit punt geen beperking. Het in hoger beroep overgelegde rapport van 21 maart 2017 van medisch adviseur Blanker leidt ook anderszins niet tot het aannemen van meer of andere beperkingen. In reactie op dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 13 juli 2017 en
7 september 2017 gemotiveerd uiteengezet dat er geen aanleiding is voor aanscherping van de beperkingen voor de klachten aan de handen en vingers en voor de linkerschouder. Bij aanvullend spreekuur op 7 september 2017 is geconstateerd dat de tintelingen in de handen passen bij hyperventilatieklachten en de knijpkracht in de handen uitstekend is. De linkerschouder heeft een volledige en normale beweeglijkheid. De linkerelleboog vertoonde een rustig aspect. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de aangepaste FML van 25 april 2016, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat appellante ten gevolge van haar psychische en lichamelijke klachten niet geschikt is voor de werkzaamheden in de voor haar geselecteerde functies. Dat de geselecteerde functies passend zijn, is voldoende deugdelijk in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 mei 2016 toegelicht. Op juiste gronden zijn op basis van opleidingsniveau 2 functies geselecteerd. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Dat appellante voor de geschiktheid van de functies vervolgonderwijs moet hebben genoten, volgt niet uit de in de Arbeidsmogelijkhedenlijst opgenomen omschrijving bij het opleidingsniveau bij de functies. Hierbij is vermeld een getuigschrift basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Hieruit volgt niet dat naast een getuigschrift basisonderwijs, ook een vervolgopleiding verplicht is. Voorts zijn de geselecteerde functies op laag niveau waarvoor op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, ervan mag worden uitgegaan dat appellante de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij daartoe niet in staat is. Bij appellante is geen sprake van een dusdanige problematiek dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om haar in dienst te nemen.
4.4.
Van reformatio in peius is geen sprake, omdat niet appellante maar haar ex-werkgeefster bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 26 november 2015. Bovendien heeft het Uwv met inachtneming van artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA op de bezwaren beslist en de uitkering per toekomende datum beëindigd.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.H. Koopman

RB