ECLI:NL:CRVB:2020:2053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
19/1789 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van duurzaam gescheiden leven

Op 1 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2019, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ongegrond werd verklaard. Appellante had op 14 februari 2018 een aanvraag om bijstand ingediend, met als reden dat haar relatie verbroken was. Echter, het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellante en haar echtgenoot, met wie zij in 1994 was getrouwd, nog steeds samenwoonden en niet duurzaam gescheiden leefden.

De Raad heeft vastgesteld dat in de beoordelingsperiode van 14 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 appellante en haar echtgenoot nog gehuwd waren en in dezelfde woning woonden. De kern van het geschil was of appellante duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, wat zou betekenen dat zij als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de intentie van appellante om te scheiden, zonder de mogelijkheid om daadwerkelijk te verhuizen, niet voldoende was om te concluderen dat de echtelijke samenleving feitelijk verbroken was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in de beoordelingsperiode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd. De aanvraag om bijstand werd daarom terecht afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, met A.A.H. Ibrahim als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 september 2020.

Uitspraak

19.1789 PW

Datum uitspraak: 1 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 maart 2019, 18/3916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is in 1994 getrouwd met X. Zij hebben samen drie kinderen en wonen gezamenlijk op hetzelfde adres. Op 27 december 2017 heeft appellante bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot echtscheiding ingediend.
1.2.
Appellante heeft op 14 februari 2018 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend. Daarbij heeft zij als reden voor de aanvraag opgegeven dat haar relatie verbroken is.
1.3.
Bij besluit van 20 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 juni 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante en X in de beoordelingsperiode van
14 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 nog met elkaar gehuwd waren, in dezelfde woning woonden en niet duurzaam van elkaar gescheiden leefden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 14 februari 2018 (datum aanvraag) tot en met
20 februari 2018 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
Niet in geschil is dat appellante en X in die periode nog gehuwd waren en dat zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante toen duurzaam gescheiden leefde van X en daardoor als een zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd.
4.3.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden van elkaar, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Omdat appellante en X nog steeds gehuwd waren en in dezelfde woning woonden, was de echtelijke samenleving feitelijk niet verbroken. Dat appellante de intentie had om van X te scheiden, maar de financiële middelen nog niet had om te verhuizen zodat zij genoodzaakt was om bij X in de woning te blijven wonen, brengt hierin geen verandering. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of iemand duurzaam gescheiden leeft namelijk niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277, en van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.5.
Dit betekent dat appellante in de te beoordelen periode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd. Het college heeft haar aanvraag om bijstand daarom terecht afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) A.A.H. Ibrahim
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.