ECLI:NL:RBROT:2024:9973

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ROT 24/8581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van gehuwde status tijdens scheiding

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, die op 9 augustus 2024 door Stroomopwaarts werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat verzoekster nog gehuwd was en samen met haar partner in dezelfde woning woonde, waardoor zij alleen gezamenlijk een aanvraag voor bijstandsuitkering kon indienen. Verzoekster was het niet eens met deze afwijzing, omdat zij in een scheiding lag met haar (ex-)partner, hoewel de echtscheiding nog niet was uitgesproken. Ze verzocht de voorzieningenrechter om het besluit van Stroomopwaarts te schorsen en een voorschot op de bijstandsuitkering te ontvangen naar de norm van een alleenstaande.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 behandeld, waarbij verzoekster, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van Stroomopwaarts aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in de te beoordelen periode (van 7 juli 2024 tot en met 9 augustus 2024) niet als een gehuwde die duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot kon worden aangemerkt. Ondanks dat de echtscheidingsprocedure was gestart, verbleven verzoekster en haar (ex-)partner nog in dezelfde woning en maakten zij gebruik van dezelfde voorzieningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat Stroomopwaarts terecht de aanvraag voor bijstandsuitkering had afgewezen, omdat verzoekster in die periode nog als gehuwd werd beschouwd. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, wat betekent dat verzoekster voorlopig geen recht op bijstand heeft in de te beoordelen periode. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8581

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , verblijvende in Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

Het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS (Stroomopwaarts)

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag voor een bijstandsuitkering.
1.1.
Met het besluit van 9 augustus 2024 heeft Stroomopwaarts de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, F. el Haji als tolk en de gemachtigde van Stroomopwaarts.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
2. Verzoekster heeft op 7 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Stroomopwaarts heeft die aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2024 afgewezen, omdat verzoekster nog gehuwd is en met haar partner in dezelfde woning woont. Hierdoor kan zij alleen gezamenlijk met haar partner een aanvraag voor een bijstandsuitkering indienen.
Het verzoek
3. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag, omdat zij in een scheiding ligt met haar (ex-)partner. Die echtscheiding is nog niet uitgesproken, maar is wel in gang gezet. De rechtbank heeft bepaald dat verzoekster per 1 september 2024 de echtelijke woning moest verlaten. Sinds die datum woont zij bij een kennis in Rotterdam. Verzoekster wil met het verzoek bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist en dat zij een voorschot op de bijstandsuitkering ontvangt naar de norm van een alleenstaande.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
5.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.2.
Verzoekster voert aan dat zij sinds de breuk met haar ex-partner niet meer over eigen middelen beschikt. Voor haar levensonderhoud is zij volledig afhankelijk van de giften van derden. De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheden, samen met het feit dat het verzoek ziet op algemene bijstand wat het verzoek in beginsel naar zijn aard spoedeisend maakt, voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
6. De zaak spitst zich allereerst toe op de vraag naar welke periode Stroomopwaarts had moeten kijken om het recht op bijstand van verzoekster te beoordelen. Vervolgens moet de voorzieningenrechter de vraag beantwoorden of Stroomopwaarts verzoekster terecht als gehuwd heeft aangemerkt, of dat verzoekster als ongehuwd had moeten worden gezien omdat zij in een scheiding ligt met haar (ex-)partner.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] vloeit voort dat bij een aanvraag als in dit geval het recht op bijstand wordt beoordeeld naar de situatie van verzoekster in de periode van de datum van de melding voor de bijstandsaanvraag, tot en met de datum van de afwijzing. In het geval van verzoekster is de te beoordelen periode daarom van 7 juli 2024 tot en met 9 augustus 2024. De stelling van verzoekster dat Stroomopwaarts de periode 7 juli 2024 tot en met 1 september 2024 (de datum dat zij de echtelijke woning verliet) had moeten bekijken, kan de voorzieningenrechter gelet op bovenstaande rechtspraak niet volgen. Stroomopwaarts heeft de weken ná het nemen van het besluit niet hoeven (en kunnen) betrekken bij de beoordeling.
6.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, aangemerkt als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak [2] leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden van elkaar, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
6.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster in de te beoordelen periode niet aan te merken als een gehuwde die duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Weliswaar volgt uit de stukken die verzoekster heeft overgelegd dat destijds de echtscheidingsprocedure in gang was gezet, maar dat laat onverlet dat zij en haar
(ex-)partner nog in dezelfde woning hun hoofdverblijf hadden. Uit de verklaring van verzoekster ter zitting volgt dat verzoekster van de gehele woning en de daarbij horende voorzieningen gebruik kon maken. Onder deze omstandigheden was nog geen sprake van een situatie waarin gehuwden ieder afzonderlijk en duurzaam hun eigen leven leefden alsof zij niet met elkaar waren gehuwd. Dat verzoekster en haar (ex-)partner in dezelfde woning verbleven terwijl de echtscheidingsprocedure al liep, doet daaraan niet af. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dat oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 september 2020. [3] Hieruit volgt dat de redenen op grond waarvan de echtelijke samenleving nog niet is verbroken, voor de beoordeling van de vraag of iemand duurzaam gescheiden leeft, niet relevant zijn. Hoewel niet in geschil is dat verzoekster in de te beoordelen periode tot de doelgroep van de Participatiewet behoorde, maakt de omstandigheid dat verzoekster en haar (ex-)partner in de te beoordelen periode als gehuwden golden dat verzoekster niet zelfstandig aanspraak op bijstand kon maken. De omstandigheid dat verzoekster wel bijzondere bijstand heeft gekregen voor rechtsbijstand tijdens de echtscheidingsprocedure, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Op de zitting heeft Stroomopwaarts verklaard dat bij deze toekenning het evenredigheidsbeginsel is toegepast. Dat aan verzoekster uit coulance bijzondere bijstand is toegekend voor rechtsbijstand tijdens haar echtscheidingsprocedure, maakt nog niet dat zij hier rechten aan kan ontlenen voor de toekenning van algemene bijstand.
6.4.
Gelet op het bovenstaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Stroomopwaarts vooralsnog terecht de aanvraag van verzoekster voor een bijstandsuitkering heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster vooralsnog geen recht op bijstand heeft in de te beoordelen periode. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1728.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1745.