ECLI:NL:CRVB:2019:1451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geconfronteerd met een herziening van zijn studiefinanciering. De minister had vastgesteld dat de appellant ten tijde van de controle niet woonde op het adres waar hij ingeschreven stond in de basisregistratie personen (brp). De minister baseerde zijn besluit op bevindingen van een huisbezoek en een analyse van de reisgegevens van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de minister aannemelijk moest maken dat de appellant ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonde. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het huisbezoek onvoldoende bewijs boden voor het standpunt van de minister. De reisgegevens toonden aan dat de appellant frequent reisde, maar de verklaring van de appellant over zijn woonsituatie was niet geloofwaardig. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van studiefinanciering en de rol van de minister in het toezicht op de naleving van de wet.