Uitspraak
27 november 2014, 13/3916 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant, die niet voldeed aan de inschrijvingsverplichting in de gemeentelijke basisadministratie (gba). Appellant was van 10 november 2009 tot 12 februari 2013 ingeschreven op een adres, maar tijdens een huisbezoek op 30 januari 2013 bleek hij daar niet te wonen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had appellant studiefinanciering toegekend op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), maar herzag deze beslissing op 2 maart 2013, waarbij hij appellant als thuiswonende studerende aanmerkte en een bedrag van € 2.676,48 terugvorderde. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellant stelde dat de rechtbank onvoldoende inging op zijn bewijsvoering dat hij wel op het gba-adres woonde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet onomstotelijk had bewezen dat hij op het gba-adres woonde in de relevante periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht de studiefinanciering had herzien. De verklaringen van getuigen waren onvoldoende om het onomstotelijke bewijs te leveren dat appellant op het gba-adres woonde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.