In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, een ambtenaar, had een verzoek ingediend om haar posttraumatische stressstoornis (PTSS) te erkennen als beroepsziekte. De korpschef van politie had het verzoek buiten behandeling gesteld, wat leidde tot een geschil over de verbeurde dwangsommen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef een dwangsom van € 15.000,- had verbeurd omdat hij niet tijdig op het bezwaar had beslist. De korpschef had echter in hoger beroep aangevoerd dat appellante misbruik van recht had gemaakt. De Raad oordeelde dat de korpschef de termijn van twee weken had overschreden en dat de dwangsom terecht was vastgesteld. Daarnaast werd de hoogte van de proceskostenvergoeding in hoger beroep vastgesteld op € 1.575,-, en de totale proceskostenvergoeding in de eerdere fase op € 5.250,-. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaarschriften en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.