In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 16 maart 2021, waarbij het bezwaar van de ex-werkgever van eiser tegen het primaire besluit van 20 mei 2020 ongegrond is verklaard. Eiser, die als facilitair medewerker werkte, had zich op 14 april 2016 arbeidsongeschikt gemeld en ontving een WIA-uitkering. De ex-werkgever verzocht om herbeoordeling van de WIA-uitkering, wat leidde tot het bestreden besluit van het UWV. De rechtbank heeft op 24 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep, ondanks het feit dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank concludeert dat eiser niet redelijkerwijs verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, omdat hij niet op de hoogte was van het besluit. De rechtbank stelt vast dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische onderbouwing voor de conclusie dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is, ondeugdelijk is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht vergoed.