ECLI:NL:RBOBR:2024:447

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23/1901
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid in het kader van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld tijdens zijn werk als productiemedewerker. Het UWV had in een eerder besluit de WIA-uitkering toegekend, maar later besloten dat eiser geschikt was voor maatgevende arbeid, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de arbeidsdeskundige beoordeling niet onterecht was. Echter, de rechtbank oordeelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat het werk op een andere werkplek binnen de productielijn niet te belastend zou zijn voor eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten en het griffierecht terugbetaald.

De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid moet uitgaan van de maatgevende arbeid, en dat het UWV niet voldoende heeft aangetoond dat de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden in de alternatieve werkplek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, en het UWV moet nader onderzoek doen naar de geschiktheid van eiser voor de maatgevende arbeid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.M. Gijzen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA [1] -uitkering.
1.1.
Met het besluit van 20 januari 2023 heeft het UWV eiser met ingang van 15 februari 2023 een WIA-uitkering toegekend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2023 heeft het UWV eisers bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de WIA-uitkering van eiser met ingang van 15 februari 2025 wordt beëindigd, omdat hij geschikt zou zijn voor de maatgevende arbeid.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Feiten

2. Eiser werkte vanaf 1 februari 2020 als productiemedewerker bij [naam] . Op 25 januari 2021 heeft hij zich ziekgemeld. Zijn dienstverband eindigde per 1 februari 2022. Hij is twee jaar ziek gebleven en heeft een WIA-uitkering aangevraagd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van eisers WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De standpunten van partijen
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser op 15 februari 2023 geschikt is voor de maatgevende arbeid en er geen inkomensverlies is. Daarom wordt zijn uitkering beëindigd op de dag dat de loongerelateerde uitkering eindigt en dat is 15 februari 2025.
5.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Volgens hem is gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat niet op de grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Eiser wijst erop dat hij geen bezwaargronden had ingediend tegen de arbeidsdeskundige beoordeling. Het UWV onderbouwt het standpunt dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid door te verwijzen naar een nieuwsbericht op internet, maar dat is nergens te vinden. Daarom bestrijdt eiser dat hij geschikt is voor de eigen arbeid. Verder heeft het UWV volgens eiser het stappenplan voor de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen niet correct toegepast. Het UWV is ook niet ingegaan op de bezwaargrond dat de redenering van de verzekeringsarts over de verbetering van de functionele mogelijkheden onbegrijpelijk is.
De redenen voor het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser over de medische grondslag van het besluit alleen de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen betreffen. De vraag of de beperkingen duurzaam zijn, is pas van belang als sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarom zal de rechtbank eerst de arbeidsdeskundige grondslag van het besluit bespreken.
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet heeft gehandeld in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 27 oktober 2022 [2] bevestigd dat het UWV ook buiten de aangevoerde gronden bevoegd is de arbeidskundige beoordeling te heroverwegen. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan af te wijken. Volgens eiser kun je weliswaar twisten over de vraag of bij een WIA-uitkering sprake is van een ondeelbaar rechtsgevolg, omdat deze uitkering veel varianten kent. Maar eiser gaat er dan aan voorbij dat het bij de verschillende varianten van uitkeringen telkens gaat om een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige beoordeling en dat sprake is van besliscomponenten en geen besluitonderdelen. [3]
8. De arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) heeft aan zijn beoordeling ten grondslag gelegd dat [naam] in opdracht van enkele samenwerkende gemeenten en ter uitvoering van de Participatiewet de arbeidsparticipatie van personen met beperkingen verzorgt. De arbeidsdeskundige B&B wijst erop dat de door [naam] geformuleerde doelstelling is dat de aangeboden arbeid wordt aangepast aan mogelijkheden van de mens. Ook stelt de arbeidsdeskundige B&B vast dat het door eiser verrichte werk in het kader van de Participatiewet werd aangeboden en dat eiser gelet op de beslissing Loonkostenvoordeel van het UWV niet in staat was om het wettelijk minimumloon te verdienen, zodat hij tot de doelgroep van de “Banenafspraak” behoort. De arbeidsdeskundige B&B geeft aan dat het werk in de productielijn van Maxi-Cosi veiligheidszitjes voor het bedrijf [naam] betreft. Dat dit werk op de beoordelingsdatum ook op eisers mogelijkheden is af te stemmen, volgt volgens de arbeidsdeskundige B&B uit een nieuwsbericht van [naam] waarin is vermeld dat in 2019 via [naam] zo’n 600 mensen aan de veiligheidszitjes van [naam] werken. Het zijn volgens het nieuwsbericht allemaal mensen met een bepaalde arbeidsbeperking. Het productieproces is volgens het nieuwsbericht zo opgesplitst dat iedereen er, passend bij zijn talenten en beperkingen, een werkplek kan hebben. Volgens de arbeidsdeskundige B&B heeft eiser feitelijk te belastende werkzaamheden in de productielijn uitgevoerd terwijl in diezelfde lijn, gelet op dit nieuwsbericht, een andere werkplek die bij zijn functionele mogelijkheden past kan worden aangeboden. Dat werk op die andere werkplek is volgens de arbeidsdeskundige B&B gelet op de doelstelling van de Participatiewet (en [naam] ) evenzeer als de eigen maatgevende arbeid van productiemedewerker te beschouwen.
9. De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling of sprake is van arbeidsongeschiktheid moet worden uitgegaan van de maatgevende arbeid. Dit is in het algemeen de laatstelijk verrichte arbeid met alle aan die werkzaamheden verbonden belastende factoren. Dat is in het geval van eiser het werk dat hij deed als productiemedewerker (in WSW-verband). De rechtbank ziet in de doelstelling van de Participatiewet en [naam] geen aanleiding daarvan af te wijken en de maatgevende arbeid van eiser te verruimen naar een andere werkplek binnen de productielijn of bij [naam] . [4] De arbeidsdeskundige B&B heeft het werk op een andere werkplek bij [naam] dus ten onrechte ook als maatgevende arbeid aangemerkt. Maar zelfs als dat wel de maatgevende arbeid zou zijn, dan heeft de arbeidsdeskundige B&B onvoldoende gemotiveerd dat het werk op die andere werkplek niet te belastend is voor eiser. De verzekeringsarts heeft immers forse beperkingen aangenomen. Met de enkele verwijzing naar het nieuwsbericht over de samenwerking tussen [naam] en [naam] is niet onderbouwd dat de belastbaarheid van eiser in het werk aan de productielijn niet wordt overschreden. Uit dat nieuwsbericht kan namelijk niet de conclusie worden getrokken dat het werk voor iedereen, dus ongeacht de ernst van zijn beperkingen, geschikt kan worden gemaakt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het UWV moet immers nader (arbeidsdeskundig) onderzoek doen. Om die reden draagt de rechtbank ook niet aan het UWV op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
10.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat het UWV aan eiser een dwangsom verbeurt als het UWV niet voldoet aan deze uitspraak.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor zijn proceskosten in beroep. Deze vergoeding bedraagt € 1.750 omdat eisers gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 juli 2023;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Uitspraak van de CRvB van 11 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1211.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 12 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR6566.