In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 augustus 2025, worden de beroepen van zowel de ex-werknemer als de ex-werkgever tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV behandeld. De ex-werknemer had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door gezondheidsklachten, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd door het UWV in verschillende besluiten vastgesteld op 100%, 66,33% en uiteindelijk 55,26%. De ex-werkgever maakte bezwaar tegen de toekenning van de uitkering en stelde dat de ex-werknemer geen procesbelang had bij het beroep tegen de laatste vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de ex-werknemer wel degelijk procesbelang had, omdat een wijziging in de vaststelling gevolgen kon hebben voor zijn rechtspositie. De rechtbank beoordeelde de medische en arbeidskundige grondslagen van de besluiten van het UWV en concludeerde dat de vaststelling van 55,26% arbeidsongeschiktheid juist was. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond en droeg het UWV op de proceskosten van de ex-werkgever te vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV en de afwegingen die zijn gemaakt bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.