ECLI:NL:CRVB:2019:3797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
18/6371 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de korpschef van politie inzake peildatum en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de korpschef van politie. De zaak betreft de peildatum van 1 juni 2017 die door de korpschef is gekozen in het kader van een aanvraag om ontheffing van werkzaamheden door betrokkene. De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat de korpschef deze peildatum niet had mogen hanteren en had de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. De korpschef heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad heeft overwogen dat de gekozen peildatum de rechterlijke toets kan doorstaan en dat de korpschef nog geen uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank. De Raad heeft het hoger beroep van de korpschef gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de peildatum, maar de uitspraak voor het overige bevestigd. Tevens is het verzoek van betrokkene om schadevergoeding afgewezen, omdat het nog niet zeker is hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden. De Raad heeft bepaald dat beroep tegen de nieuwe beslissing van de korpschef slechts bij de Raad kan worden ingesteld.

Uitspraak

18.6371 AW

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 november 2018, 18/278 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. P.W. Kuijper een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van schade.
De korpschef heeft op 21 augustus 2019 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, plaatsgevonden op 10 oktober 2019. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en
C. Krooder-Tammer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. drs. P.W. Kuijper. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 18 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2432, ECLI:NL:CRVB:2019:2506, ECLI:NL:CRVB:2019:2507, ECLI:NL:CRVB:2019:2508 en ECLI:NL:CRVB:2019:2573).
1.2.
Betrokkene is werkzaam in de functie van [naam functie] bij de eenheid [eenheid], Dienst [dienst] [regio]. Hij heeft op 11 oktober 2016 een aanvraag ingediend om ontheffing van werkzaamheden (18-maandenregeling/remplaçantenregeling) als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dit luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016.
1.3.
Bij brief van 16 december 2016, aangevuld bij brief van 3 maart 2017, is aan betrokkene medegedeeld dat zijn aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen omdat het aantal lege plekken groter is dan het aantal herplaatsingskandidaten waarvoor nog een passende functie moet worden gevonden. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juli 2017 ongegrond verklaard. Hierbij is medegedeeld dat alsnog inhoudelijk op de aanvraag van betrokkene wordt beslist.
1.4.
Bij besluit van 12 juli 2017 heeft de korpschef de aanvraag om ontheffing van werkzaamheden afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, omdat op de peildatum 1 juni 2017 sprake is van een overbezetting van 0,71 fte. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij heeft de korpschef vastgesteld dat ook op basis van de actuele situatie sprake is van een overbezetting van 0,71 fte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de korpschef opgedragen en nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de korpschef 1 juni 2017 niet als peildatum heeft mogen hanteren en had moeten uitgaan van de situatie op het moment van het indienen van de aanvraag, namelijk 11 oktober 2016.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De korpschef bestrijdt niet langer dat hij ten behoeve van het nieuw te nemen besluit, waartoe de rechtbank reeds opdracht had gegeven, alsnog dient te onderzoeken of een herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst. Het hoger beroep richt zich uitsluitend nog tegen het oordeel van de rechtbank dat de korpschef 1 juni 2017 niet als peildatum heeft mogen hanteren. Hiertoe wordt overwogen dat de Raad in de uitspraken van 18 juli 2019 heeft geoordeeld dat een peildatum in dit geval geen ongeschikt instrument is om ongewenste verschillen bij de beoordeling van aanvragen te voorkomen en dat de door de korpschef gekozen peildatum van 1 juni 2017 de rechterlijke toets kan doorstaan. De Raad volstaat dan ook met een verwijzing naar die uitspraken.
4.2.
Uit wat in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat de korpschef 1 juni 2017 niet als peildatum heeft mogen hanteren en de aanvraag had moeten beoordelen naar de situatie op de aanvraagdatum. De Raad zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen.
4.3.
De korpschef heeft nog geen uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank om een nieuw besluit te nemen. Desgevraagd heeft de korpschef bevestigd dat op de peildatum van 1 juni 2017 sprake was van een overbezetting van 0,71 fte, waardoor bij het vertrek van betrokkene een formatieruimte van 0,29 fte vrijkomt. Bij het nog te verrichten onderzoek zal worden beoordeeld of op de peildatum 1 juni 2017 een herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
5. Over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb wordt het volgende overwogen. Niet zeker is hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja in welke omvang, door betrokkene schade is geleden. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding mede ter beoordeling voorligt bij de nadere besluitvorming.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat de korpschef 1 juni 2017 niet als peildatum heeft mogen hanteren en de aanvraag had moeten beoordelen naar de situatie op de aanvraagdatum;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat beroep tegen de door korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Lagas en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.