ECLI:NL:CRVB:2019:3783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
18/5130 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag ontheffing van werkzaamheden door korpschef

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2018, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als [functie] bij de Eenheid [Eenheid], had op 20 juli 2016 een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de 18-maandenregeling. De korpschef had deze aanvraag op 12 juli 2017 afgewezen, omdat er op de peildatum van 1 juni 2017 sprake was van overbezetting. De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht ex nunc had beslist en dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de motivering van het afwijzingsbesluit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het standpunt van de korpschef over de motivering van het afwijzingsbesluit niet gehandhaafd kon worden. De Raad stelde vast dat de korpschef opnieuw moest onderzoeken of er op de peildatum een herplaatsingskandidaat voor appellant beschikbaar was en een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Het verzoek om schadevergoeding werd ook ter beoordeling voorgelegd bij de nieuwe besluitvorming. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, met de opdracht aan de korpschef om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,- en moest het griffierecht van € 423,- worden vergoed.

Uitspraak

18.5130 AW

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2018, 18/1217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.W. Kuijper hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Kuijper. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en C. Krooder-Tammer. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende deze hoger beroepen verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 18 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2432, ECLI:NL:CRVB:2019:2506, ECLI:NL:CRVB:2019:2507, ECLI:NL:CRVB:2019:2508 en ECLI:NL:CRVB:2019:2573).
1.2.
Appellant was werkzaam als [functie] bij de Eenheid [Eenheid] . Hij heeft op 20 juli 2016 een aanvraag ingediend om ontheffing van werkzaamheden (18‑maandenregeling/remplaçantenregeling) als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dit luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016.
1.3.
Bij brief van 16 december 2016, nader toegelicht bij brief van 3 maart 2017, is aan appellant medegedeeld dat zijn aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen omdat het aantal lege plekken groter is dan het aantal herplaatsingskandidaten waarvoor nog een passende functie moet worden gevonden. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juli 2017 gegrond verklaard. Hierbij is medegedeeld dat alsnog inhoudelijk op de aanvraag van appellant wordt beslist.
1.4.
Bij besluit van 12 juli 2017 heeft de korpschef de aanvraag om ontheven te worden van werkzaamheden afgewezen op de grond dat niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, omdat op de peildatum 1 juni 2017 sprake is van een overbezetting van 1,06 fte. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 21 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de korpschef terecht conform de hoofdregel van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ex nunc heeft beslist, dat wil zeggen met inachtneming van alle (gewijzigde) feiten en omstandigheden zoals die bekend zijn op het tijdstip van heroverweging in bezwaar. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de vermelding in het bestreden besluit dat uit onderzoek is gebleken dat de functie van appellant geen passende plek is voor een van de herplaatsingskandidaten, geen inzichtelijke en deugdelijke motivering is. Met de toelichting zoals opgenomen in het verweerschrift heeft de korpschef het bestreden besluit echter alsnog voorzien van een inzichtelijke en deugdelijke motivering. Appellant heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de onjuistheid van het onderzoek van de korpschef. Ten aanzien het verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de lange duur van de procedure onrechtmatig is geweest, gelet op het proces van herplaatsing en de door de korpschef in redelijkheid gemaakte keuzes daarin. Het verzoek om schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de korpschef ex nunc mocht beslissen en dat het bestreden besluit, zoals aangevuld met de motivering in het verweerschrift, voldoende is gemotiveerd. Deze beroepsgronden slagen. De Raad heeft in zijn uitspraken van 18 juli 2019 het uitgangspunt onderschreven dat alle aanvragen op gelijke wijze worden beoordeeld en het niet onredelijk geacht dat daarvoor een peildatum wordt gehanteerd. Geoordeeld is dat de peildatum van 1 juni 2017 de rechterlijke toets kan doorstaan. De korpschef heeft in dit verband in zijn brief van 21 augustus 2019 medegedeeld dat op de peildatum 1 juni 2017, anders dan in de bestreden besluitvorming is vermeld, sprake is van een overbezetting van 0,06 fte. Het standpunt dat het afwijzingsbesluit is voorzien van een inzichtelijke motivering wordt daarom niet gehandhaafd. De korpschef zal onderzoeken of op de peildatum 1 juni 2017 een herplaatsingskandidaat op de plek van appellant kon worden geplaatst en een nieuwe beslissing op bezwaar nemen conform de in de uitspraken van 18 juli 2019 gegeven maatstaven.
4.2.
Het betoog van appellant dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding ten onrechte heeft gerelateerd aan de lange duur van de procedure, is op zichzelf juist. Het is echter niet zeker hoe de nieuwe beslissing op bezwaar zal luiden. Het is daarom nu niet mogelijk om vast te stellen of, en zo ja in welke omvang, door appellant schade is geleden. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding mede ter beoordeling voorligt bij de nadere besluitvorming.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De korpschef dient opnieuw op het bezwaar te beslissen. De Raad zal verder met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep, derhalve in totaal
€ 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 februari 2018 gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2018;
- draagt de korpschef op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 423,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Lagas en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) C.H. Bangma
De griffier is verhinderd te ondertekenen.