ECLI:NL:CRVB:2019:3783
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag ontheffing van werkzaamheden door korpschef
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2018, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als [functie] bij de Eenheid [Eenheid], had op 20 juli 2016 een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de 18-maandenregeling. De korpschef had deze aanvraag op 12 juli 2017 afgewezen, omdat er op de peildatum van 1 juni 2017 sprake was van overbezetting. De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht ex nunc had beslist en dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de motivering van het afwijzingsbesluit.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het standpunt van de korpschef over de motivering van het afwijzingsbesluit niet gehandhaafd kon worden. De Raad stelde vast dat de korpschef opnieuw moest onderzoeken of er op de peildatum een herplaatsingskandidaat voor appellant beschikbaar was en een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Het verzoek om schadevergoeding werd ook ter beoordeling voorgelegd bij de nieuwe besluitvorming. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, met de opdracht aan de korpschef om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,- en moest het griffierecht van € 423,- worden vergoed.