In deze zaak heeft appellante, die van 1984 tot en met 31 maart 2016 werkzaam was bij IBM Nederland B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontvangt sinds 1 april 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en daarnaast (pre)pensioeninkomsten van Stichting Pensioenfonds IBM Nederland. Het Uwv heeft besloten dat het prepensioen vanaf 1 april 2017 maandelijks van de WW-uitkering van appellante wordt afgetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van uitzonderingssituaties die een andere behandeling van haar pensioeninkomsten rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het prepensioen volledig in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering, zoals bepaald in de relevante wet- en regelgeving. De Raad heeft vastgesteld dat de uitzonderingen in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) niet van toepassing zijn, omdat het prepensioen samenhangt met de dienstbetrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan.
De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat het Uwv terecht het prepensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. De Raad heeft ook het verzoek van appellante om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.