ECLI:NL:CRVB:2019:628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- S. Wijna
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Verrekening van pensioen met WW-uitkering en anticipatie op wijziging van het Algemeen Inkomensbesluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van een prepensioen met een WW-uitkering. Appellant, die van 1 januari 2011 tot 28 februari 2013 bij een BV heeft gewerkt, ontving vanaf 1 maart 2013 een prepensioen. Na beëindiging van zijn dienstverband bij een andere instantie op 20 juni 2016, vroeg hij een WW-uitkering aan. Het UWV verrekende het ontvangen prepensioen met de WW-uitkering, wat appellant betwistte. Hij stelde dat het UWV had moeten anticiperen op een aanstaande wijziging van het Algemeen Inkomensbesluit (AIB) die per 1 mei 2018 in werking trad, maar geen terugwerkende kracht had. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de wijziging van het AIB geen terugwerkende kracht had en dat het bestreden besluit niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. De Raad benadrukte dat het aan de wetgever is om belangen af te wegen en dat de rechter dit resultaat moet respecteren, tenzij er ernstige gebreken aan de regelgeving kleven. De Raad bevestigde dat de pensioenuitkering van appellant als inkomen in verband met arbeid moet worden aangemerkt en dat de uitzonderingen in het AIB niet op zijn situatie van toepassing waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.