Uitspraak
28 november 2017, 17/1691 en 17/1692 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
5 december 2009 is overleden en dat appellante en haar broer de enige erfgenamen zijn. Appellante staat in het Kadaster met ingang van 5 maart 2010 geregistreerd als mede-eigenaar (voor de helft) van een woning in [woonplaats] (woning) en eveneens als mede-eigenaar (voor de helft) van twee volkstuinpercelen in de gemeente Bloemendaal. Naar aanleiding van de blokkering van de uitbetaling van de bijstand per 1 juli 2015 heeft appellante op 6 augustus 2015 telefonisch gemeld dat er nog een procedure over de nalatenschap van haar vader aanhangig is. Dit heeft ertoe geleid dat de uitbetaling van de bijstand is hervat. De medewerkers hebben vervolgens nadere gegevens opgevraagd bij appellante. Appellante heeft een taxatierapport van 8 september 2016 overgelegd. Volgens dit rapport bedroeg op de peildatum 5 december 2009 de waarde van de woning in verhuurde staat € 100.689,- en de waarde leeg en ontruimd € 240.000,-. Op de woning rustte op 17 november 2012 een hypotheek van € 90.756,-. De WOZ-waarde van de volkstuinpercelen bedroeg op 1 januari 2015 € 21.000,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in rapporten van
12 oktober 2016 en 26 oktober 2016.
15 december 2016 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 maart 2017 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellante over de periode van 28 maart 2013 tot en met 30 september 2015 ingetrokken en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 38.220,19 van appellante teruggevorderd. Bij afzonderlijk besluit van 15 december 2016 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijk besluit van 1 maart 2017 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 oktober 2015 ingetrokken en de over de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 11.460,32. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij haar aanvraag om bijstand niet te melden dat zij mede-eigenaar is van de woning en de volkstuinpercelen. Gelet op de waarde van het aandeel van appellante in de woning en de volkstuinpercelen en het bij aanvang van de bijstand vastgestelde negatieve vermogen, was bij aanvang van de bijstand sprake van overschrijding van de vermogensgrens, zodat appellante geen recht op bijstand had.
28 maart 2013, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met
15 december 2016, de datum van intrekkingsbesluit 2.