ECLI:NL:CRVB:2017:250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening wegens verzwegen onroerend goed en de waarde daarvan
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellant, die sinds 6 april 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking is gebaseerd op de ontdekking van onroerend goed in Marokko, dat appellant zou bezitten, wat hij aanvankelijk ontkende. Na een onderzoek door de gemeente Den Haag en het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) bleek dat appellant geregistreerd stond als eigenaar van een woning in Marokko, die op 23 november 2012 was getaxeerd op 1.755.800 Dirham, omgerekend € 158.022,-. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstandsverlening opgeschort en uiteindelijk ingetrokken, omdat appellant niet de gevraagde informatie over zijn eigendom had verstrekt.
Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen de besluiten van het college, maar zijn bezwaren werden ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep de rechtsgevolgen van de eerdere besluiten in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de woning kon beschikken, ondanks zijn argumenten dat hij mede-eigenaar was en dat de woning bewoond werd door familieleden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de waarde van de woning correct was vastgesteld door het college, en dat de taxatierapporten van appellant niet overtuigend waren.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.