ECLI:NL:CRVB:2019:2532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na opschorting en verwijt van niet ingeleverde stukken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juni 2018. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan appellant met ingang van 27 september 2017, na een eerdere opschorting van de bijstand per dezelfde datum. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de bijstand ingetrokken omdat appellant de gevraagde bankafschriften niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft ingeleverd. De centrale vraag in deze procedure is of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens.
Appellant heeft aangevoerd dat hij het besluit tot opschorting van 28 september 2017, waarin hij werd gewezen op de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van de stukken, niet heeft ontvangen. Hij stelt ook geen afhaalbericht te hebben gekregen van de aangetekende verzending. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, wanneer een poststuk aangetekend is verzonden en de ontvanger de ontvangst ontkent, het noodzakelijk is om te onderzoeken of het stuk op regelmatige wijze is aangeboden. In dit geval blijkt uit Track&Trace dat de brief op 30 september en 2 oktober 2017 op het adres van appellant is aangeboden en dat er een afhaalbericht is achtergelaten.
De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen en dat hij derhalve een verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig herstellen van het verzuim. De omstandigheid dat appellant regelmatig post verliest, verandert hier niets aan. De Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.