ECLI:NL:CRVB:2020:2104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/5435 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op basis van niet ingediende gegevens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die hun beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 8 januari 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme melding over zwarte werkzaamheden van appellant, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellanten zijn verzocht om bankafschriften over te leggen, maar hebben dit niet volledig gedaan. Het college heeft daarop hun bijstandsrecht opgeschort en later ingetrokken, omdat zij de gevraagde gegevens niet hebben verstrekt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten te verwijten valt dat zij de opgevraagde gegevens niet hebben overgelegd. Appellanten hebben aangevoerd dat zij het aangetekende opschortingsbesluit niet hebben ontvangen, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dit op regelmatige wijze is aangeboden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet ophalen van het opschortingsbesluit voor rekening en risico van appellanten komt, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen afhaalbericht hebben ontvangen.

In hoger beroep herhalen appellanten hun eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellanten geen nieuwe gronden hebben aangevoerd die de eerdere beslissing kunnen weerleggen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18 5435 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 8 september 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 augustus 2018, 18/2869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. S. Çakal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 8 januari 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellant zwarte werkzaamheden verricht bij een shoarmazaak, hebben handhavingsspecialisten van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft het college appellanten bij brieven van 26 oktober 2017 en 7 november 2017 uitgenodigd voor een gesprek en verzocht om uiterlijk tijdens dit gesprek nader genoemde gegevens, waaronder al hun bankafschriften over de periode van 1 augustus 2017 tot en met heden, in te leveren.
1.3.
Op 10 november 2017 heeft het gesprek plaatsgevonden waar appellanten echter uitsluitend bankafschriften van de bankrekening van appellante hebben verstrekt. Appellanten hebben geen bankafschriften overgelegd van de bankrekening van appellant omdat hier naar hun zeggen geen activiteiten op plaatsvinden. Aan appellanten is de mogelijkheid geboden de bankafschriften van de bankrekening van appellant uiterlijk 14 november 2017 alsnog over te leggen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 november 2017.
1.4.
Bij besluit van 15 november 2017 (hierna: opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellanten met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 10 november 2017 opgeschort op de grond dat appellanten de gevraagde bankafschriften niet hebben overgelegd. Het college heeft appellanten daarbij de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen door alsnog voor 24 november 2017 de gevraagde gegevens over te leggen. Het college heeft het opschortingsbesluit aangetekend verzonden. Appellanten hebben geen gebruik gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid en hebben geen rechtsmiddel ingesteld tegen het opschortingsbesluit.
1.5.
Bij besluit van 18 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 april 2018 (bestreden besluit), voor zover hier relevant, heeft het college de bijstand van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid van de PW ingetrokken met ingang van 10 november 2017. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn hebben verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen uitsluitend in geding is of het appellanten te verwijten valt dat zij de door het college opgevraagde gegevens niet hebben overgelegd. In verband daarmee heeft de rechtbank bezien of het aangetekend verstuurde opschortingsbesluit, waarvan appellanten stellen dat zij dit nimmer hebben ontvangen, op regelmatige wijze is aangeboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit op basis van de door het college opgevraagde gegevens van PostNL aannemelijk is. Uit de gegevens is af te leiden dat het opschortingsbesluit aangetekend is verzonden en tweemaal, te weten op 16 november 2017 en op 17 november 2017, aan appellanten is aangeboden en daarna naar een PostNL-locatie is gebracht om door appellanten te worden opgehaald. Door PostNL is gesteld dat tweemaal een afhaalbericht bij appellanten is achtergelaten. Wanneer PostNL bij aanbieding van het poststuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat poststuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Dat PostNL in het geval van appellanten geen afhaalbericht achter zou hebben gelaten, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht. De enkele ontkenning van appellanten is hiertoe ontoereikend waardoor het niet ophalen van het opschortingsbesluit voor hun rekening en risico dient te blijven. Appellanten hebben verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de gevraagde gegevens te verstrekken wat hen te verwijten valt. Het college was op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd de bijstand van appellanten met ingang van 10 november 2017 in te trekken.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben, evenals in beroep, aangevoerd dat het opschortingsbesluit niet op regelmatige wijze aan hun adres is aangeboden, waardoor hen geen verwijt treft ten aanzien van het niet aanleveren van de gevraagde gegevens. Tevens stellen appellanten zich op het standpunt dat de rechtbank, met de verwijzing naar de uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4046, ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan appellanten is om aannemelijk te maken dat zij geen afhaalbericht hebben ontvangen, nu in de aangehaalde uitspraak niet in geding was dat een afhaalbericht was achtergelaten en appellanten dit juist wel betwisten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in wezen een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar, met verwijzing naar zijn uitspraak van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2532, nog aan toe dat het wel degelijk aan appellanten is om aannemelijk te maken dat zij geen afhaalbericht hebben ontvangen, aangezien uit de gegevens van PostNL blijkt dat het opschortingsbesluit op regelmatige wijze aan het adres van appellanten is aangeboden, met achterlating van een afhaalbericht. Omdat appellanten ook in hoger beroep niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen afhaalbericht hebben ontvangen van PostNL, dient het niet ophalen van het opschortingsbesluit voor hun rekening en risico te blijven.
4.2.
Uit 4.1. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen