Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Feiten
Geschil
Beroepsgronden
20 september 2019, omdat het college al over zijn rijbewijs beschikte. Eiser stelt dat uit overgelegde bankafschriften en zijn aanwezigheid bij Rechtbank Limburg (locatie Roermond) blijkt dat hij in Nederland verblijft en betalingen in [plaatsnaam] verricht. Eiser stelt dat het bestreden besluit hierdoor in strijd is met het motiveringsbeginsel.
Wettelijk kader
Beoordeling
19 september 2019 was uitgenodigd. Verder staat vast dat eiser de in deze brieven gevraagde stukken niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of eiser ten aanzien van het niet verschijnen op deze gesprekken en het niet verstrekken van de stukken een verwijt kan worden gemaakt.
12 september niet aangetekend heeft verstuurd. Eveneens staat vast dat eiser het wel aangetekend verzonden besluit van 19 september 2019 niet heeft opgehaald op het ophaalpunt van PostNL.
19 september 2019 bij het afhaalpunt komt daarom voor rekening en risico van eiser. De stelling van eiser dat op zijn adres mogelijk post wordt achtergehouden door huisgenoten leidt niet tot een ander oordeel. De wijze waarop de post, na correcte bezorging aan het opgegeven adres, intern verder wordt behandeld, komt voor risico van de geadresseerde (zie de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2532). Het niet verschijnen op het gesprek van 24 september 2019 kan eiser hierom wel worden verweten.
12 september 2019 niet aannemelijk heeft gemaakt en eiser het niet verschijnen op het gesprek van 19 september 2019 niet te verwijten valt, dient het besluit van 19 september 2019 te worden aangemerkt als de eerste uitnodiging van het college waarvan eiser op de hoogte had dienen te zijn. Eiser kan dus worden verweten dat hij niet op het gesprek van
24 september 2019 is verschenen en dat hij toen niet de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Dit betekent dat eiser vanaf 24 september 2019 in verzuim was en het college hem (alsnog) een termijn had moeten geven om dit verzuim te herstellen. Dit is – door de feitelijke gang van zaken – nu niet gebeurd. Hierdoor heeft het college in strijd gehandeld met artikel 54, tweede lid, van de Participatiewet.
Conclusie
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 4 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.