Uitspraak
17.6366 WW
mr. A.P. van Stralen, advocaat, namens appellant verschenen en heeft zich als opvolgend advocaat van mr. Li gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
30 september 2016 een bedrag van € 15.875,52 bruto aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering en toeslag van appellant teruggevorderd.
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat het Uwv aan hem een te hoog bedrag aan WW-uitkering heeft verstrekt. Daarbij heeft de rechtbank van doorslaggevende betekenis geacht dat appellant vanaf het moment dat hij een WW-uitkering ontving (1 oktober 2014) onweersproken ongeveer € 500,- bruto per maand meer inkomsten had dan daarvoor. Het inkomen van appellant bestond vanaf 1 oktober 2014 uit 12 uren loon en 24 uren WW-uitkering, terwijl appellant in de periode daarvoor alleen loon ontving voor 24 uren per week. In de omstandigheid dat dit verschil netto ongeveer € 200,- per maand bedroeg en het daarom niet opviel dat dit meer was en in de omstandigheid dat appellant de Nederlandse taal niet beheerst, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om anders te oordelen. De rechtbank heeft erop gewezen dat appellant zich bij zijn WW-aanvraag ook heeft laten bijstaan door derden.
zes-maanden-jurisprudentie, aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid. Appellant heeft erop gewezen dat het Uwv bij het bestreden besluit aan hem heeft bevestigd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden doordat hij op 8 september 2014 al aan het Uwv heeft gemeld dat hij 12 uren per week bleef werken en dat het Uwv vervolgens een fout heeft gemaakt bij de uitbetaling van de
WW-uitkering en de toeslag vanaf 1 oktober 2014. Volgens appellant is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte voorbij gegaan aan zijn beroep op dringende redenen. Appellant is van mening dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen heeft. Appellant heeft erop gewezen dat hij zijn vrouw in China onderhoudt door haar geld toe te sturen en dat hij haar naar Nederland wil halen wat hij door de terugvordering niet meer kan realiseren. Zijn recht op gezinsleven loopt daardoor gevaar. Verder heeft hij erop gewezen dat hij jarenlang op de beslagvrije voet zal moeten leven. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk was dat hij teveel WW-uitkering en toeslag ontving en dat de berekening van de (brutering van de) terugvordering voor hem onduidelijk is.
1 oktober 2014 tot en met 30 september 2016 WW-uitkering en toeslag tot een bedrag van
16 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3138, r.o. 4.2.) is het Uwv bevoegd om een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met enig geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder dat van de rechtszekerheid.
artikel 35 van de WW niet de mogelijkheid om van invordering af te zien. Artikel 35 van de WW geeft het Uwv de bevoegdheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de hoofdregel dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend.
€ 13.529,62 bruto. Dit standpunt leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven voor zover het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op
€ 15.875,52 bruto. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover het beroep tegen de terugvordering ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en het primaire besluit van 30 januari 2017 worden herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het terugvorderingsbedrag vaststellen op € 13.529,62 bruto.
(1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting ad € 512,- per punt), op
€ 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting ad € 512,- per punt) en op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting ad € 512,- per punt). In totaal wordt het Uwv veroordeeld in de (proces)kosten van appellant tot een bedrag van € 3.072,-.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen de terugvordering ongegrond is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 mei 2017 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het bezwaar tegen de terugvordering in het besluit van 30 januari 2017 ongegrond is verklaard;
- herroept het besluit van 30 januari 2017 in zoverre;
- stelt het terugvorderingsbedrag over de periode van 1 oktober 2014 tot en met
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.072,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt.