ECLI:NL:CRVB:2017:892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
15/2023 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde ziekengeld en beoordeling van de wettelijke grondslag

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante. Appellante was per 16 april 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 10 december 2012 ziek gemeld. Het Uwv heeft haar vanaf deze datum een WW-uitkering doorbetaald en per 11 maart 2013 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Echter, het Uwv heeft later besloten dat appellante ten tijde van de ziekmelding niet verzekerd was voor de ZW, wat leidde tot de intrekking van de ZW-uitkering en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag van € 11.905,28 bruto.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een onjuiste wettelijke grondslag, maar dat appellante materieel niet is benadeeld. De Raad bevestigt dat appellante over de periode van 11 maart 2013 tot en met 11 mei 2014 geen recht had op uitbetaling van ziekengeld, omdat zij tijdens ziekte loon ontving. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht het recht op uitbetaling van ziekengeld met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2017. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/2023 ZW
Datum uitspraak: 1 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 februari 2015, 14/9413 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkgever] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Werkgever heeft zich als derde-belanghebbende gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is per 16 april 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een gemiddeld arbeidsurenverlies (GAA) van 20,42 uur per week. Met ingang van 15 oktober 2012 is appellante werkzaamheden gaan verrichten voor werkgever voor een wisselend aantal uren per week. Vanaf 12 november 2012 heeft appellante 20 uur per week gewerkt.
1.2.
Op 10 december 2012 heeft appellante zich ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante vanaf deze datum gedurende dertien weken een WW-uitkering doorbetaald. Per 11 maart 2013 is appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 13 mei 2014 (primair besluit 1) heeft het Uwv de
ZW-uitkering ingetrokken op de grond dat appellante ten tijde van de ziekmelding op
10 december 2012 niet verzekerd was voor de ZW. Ten tijde van de ziekmelding kwam de WW-uitkering van appellante namelijk niet tot uitbetaling wegens korting van inkomsten, aldus het besluit.
1.4.
Bij besluit van 16 mei 2014 (primair besluit 2) heeft het Uwv de over de over de periode van 11 maart 2013 tot en met 11 mei 2014 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde
ZW-uitkering tot een bedrag van € 11.905,28 bruto teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 19 mei 2014 (primair besluit 3) heeft het Uwv het onverschuldigd betaalde bedrag aan ZW-uitkering ingevorderd. Daarbij is het onverschuldigd betaalde ziekengeld over het jaar 2013 bruto ingevorderd en het onverschuldigd betaalde ziekengeld over het jaar 2014 netto ingevorderd.
1.6.
Appellante heeft tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 11 september 2014 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante vanaf 12 november 2012 niet langer werkloos was wegens de werkhervatting voor 20 uur per week. Dit betekent dat appellante ten tijde van de ziekmelding op
10 december 2012 geen werknemer was in de zin van artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW. Daarom was appellante niet verzekerd voor de ZW en had zij per 11 maart 2013 geen recht op een ZW-uitkering. Het Uwv was daarom gehouden de ZW-uitkering in te trekken. Het Uwv heeft de uitkering met terugwerkende kracht mogen intrekken omdat het appellante redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij over de periode in geding geen recht had op een
ZW-uitkering, aldus de rechtbank.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de reeds in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv zelf had kunnen weten dat appellante geen recht had op een ZW-uitkering door raadpleging van de gegevens in Suwinet, waaruit blijkt dat appellante loon tijdens ziekte ontving. Ook heeft appellante zelf het Uwv de benodigde informatie verstrekt. Volgens appellante heeft zij wel recht op ziekengeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.1.2.
In artikel 3, eerste lid, van de ZW is bepaald dat werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.1.3.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW is bepaald dat behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en 29d geen ziekengeld wordt uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
4.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen en in het bestreden besluit is gesteld, is artikel 30a van de ZW niet van toepassing. Artikel 30a van de ZW betreft de herziening en intrekking van besluiten tot toekenning van ziekengeld. Appellante was ten tijde van de ziekmelding op 10 december 2012 wegens haar dienstverband verzekerd voor de ZW. Ook is appellante door het Uwv per de datum ziekmelding arbeidsongeschikt geacht. Dit betekent dat appellante per 11 maart 2013 recht heeft op ziekengeld en dat er geen grond is om het besluit tot toekenning van ziekengeld in te trekken. Echter, aangezien appellante – zoals blijkt uit de gedingstukken en door appellante niet is betwist – vanaf 10 december 2012 loon tijdens ziekte heeft ontvangen, wordt ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW het ziekengeld niet uitgekeerd. Dit betekent dat appellante per 11 maart 2013 ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wel recht heeft op ziekengeld maar niet op uitbetaling daarvan. Het bestreden besluit berust in zoverre op een onjuiste wettelijke grondslag.
4.3.
Nu artikel 30a van de ZW niet van toepassing is, zijn ook de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) niet van toepassing. De daartegen gerichte beroepsgronden kunnen daarom onbesproken blijven.
4.4.
Wel dient beoordeeld te worden of het Uwv in dit geval met terugwerkende kracht het recht op uitbetaling van ziekengeld heeft mogen intrekken. Daarvoor is doorslaggevend of het appellante redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat zij over de in geding zijnde periode geen recht had op uitbetaling van ziekengeld. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat dit het geval is, omdat appellante vanaf 11 maart 2013 zowel ziekengeld als loon tijdens ziekte heeft ontvangen. Dit bedrag was veel hoger dan het bedrag dat appellante vóór de werkhervatting per 15 oktober 2012 ontving aan WW-uitkering en toeslag. Dit betekent dat het Uwv het recht op uitbetaling van ziekengeld met terugwerkende kracht vanaf 11 maart 2013 heeft mogen intrekken.
4.5.
Uit 4.1.2 tot en met 4.4 volgt dat appellante over de periode van 11 maart 2013 tot en met 11 mei 2014 geen recht had op uitbetaling van ziekengeld. Nu het Uwv over deze periode wel ziekengeld aan appellante heeft uitgekeerd, is het ziekengeld onverschuldigd betaald. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv verplicht het over de periode van
11 maart 2013 tot en met 11 mei 2014 onverschuldigd betaalde ziekengeld tot een bedrag van € 11.905,28 bruto van appellante terug te vorderen. Tegen de berekening van dit bedrag heeft appellante geen gronden aangevoerd.
4.6.1.
Nu het Uwv gehouden is om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, heeft het Uwv geen ruimte om daarbij een individuele belangenafweging te maken, zoals door appellante is bepleit. Alleen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. In de door appellante aangevoerde omstandigheden zijn geen dringende redenen gelegen als hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat het Uwv op de hoogte had kunnen zijn van de loonbetalingen tijdens ziekte door het raadplegen van Suwinet ziet op het ontstaan van de terugvordering en wordt daarom niet als dringende reden aangemerkt. Dit geldt ook voor de beroepsgrond van appellante dat zij het Uwv de benodigde informatie heeft verschaft.
4.6.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat in geval het Uwv verplicht is om terug te vorderen, de door appellante naar voren gebrachte zogenoemde zes-maanden-jurisprudentie niet van toepassing is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2001:AD5986).
4.7.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv slechts de netto onverschuldigd betaalde ZW-uitkering mocht terugvorderen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BY3323) vindt terugvordering plaats in de vorm van bruto te veel betaalde bedragen indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat is ook het uitgangspunt van de Beleidsregels terug- en invordering (Stcrt. 1999, 75, Beleidsregels). Door bij het bestreden besluit het onverschuldigd betaalde ziekengeld over de periode van 11 maart 2013 tot en met
31 december 2013 bruto terug te vorderen en het onverschuldigd betaalde ziekengeld over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 mei 2014 netto terug te vorderen, heeft het Uwv de Beleidsregels consistent toegepast.
4.8.1.
Ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.8.2.
Uit 4.1.2 tot en met 4.2 volgt dat het bestreden besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat appellante materieel niet is benadeeld. Het Uwv heeft terecht, zij het op een andere grond, besloten dat het over de periode van 11 maart 2013 tot en met 11 mei 2014 uitgekeerde ziekengeld onverschuldigd is betaald. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 495,- in beroep en op € 495,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.W.L. van der Loo
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip werknemer.

IJ