ECLI:NL:CRVB:2019:1818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
17/6374 WW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van de behandelend rechter in hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen verschillende uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De uitspraken betroffen onder andere zaken met de nummers 16/8996, 17/2021V, 17/7448V, 17/7446 en 18/9, die allemaal in 2017 en 2018 zijn gedaan. Op 28 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in deze hoger beroepen, waarbij de behandelend rechter mr. A.I. van der Kris was. Op 9 mei 2019 heeft verzoeker wrakingsverzoeken ingediend tegen deze behandelend rechter. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze beslissing geoordeeld dat de wrakingsverzoeken niet in behandeling kunnen worden genomen. Dit is gebaseerd op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat er uitspraak is gedaan. Aangezien de uitspraken in de hoger beroepen op 28 februari 2019 openbaar zijn gemaakt, zijn de wrakingsverzoeken te laat ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen inhoudelijke beoordeling van de wrakingsverzoeken zal plaatsvinden, omdat deze niet tijdig zijn ingediend. De beslissing is genomen door de voorzitter W.H. Bel en de leden M. Hillen en G.M.G. Hink, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2019.

Uitspraak

17/6374 WW-W, 18/3993 WW-W, 18/3994 WW-W, 18/3995 WW-W, 18/3996 WW-W, 18/3997 WW-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum beslissing: 27 mei 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2017 (16/8996), 23 oktober 2017 (17/2021V),
16 april 2018 (17/7448V), 12 juni 2018 (17/7446) en 12 juni 2018 (18/9). Ook heeft verzoeker hoger beroep ingesteld naar aanleiding van de gang van zaken in een door hem bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingetrokken beroep (17/7449).
Bij uitspraken van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:802, ECLI:NL:CRVB:2019:801, ECLI:NL:CRVB:2019:798, ECLI:NL:CRVB:2019:799, ECLI:NL:CRVB:2019:800 en ECLI:NL:CRVB:2019:797, is op deze hoger beroepen beslist. De behandelend rechter was mr. A.I. van der Kris (behandelend rechter).
Op 9 mei 2019 heeft verzoeker wrakingsverzoeken ingediend.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Uit artikel 8:15 van de Awb volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat uitspraak is gedaan. Nadat uitspraak is gedaan, is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat in een zaak uitspraak is gedaan.
3. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrakingsregeling bestuursrechtelijke colleges (Stcrt. 2013, 11425) bepaalt dat de wrakingskamer zonder zitting te houden kan beslissen een verzoek niet in behandeling te nemen indien het is ingediend nadat in de hoofdzaak de einduitspraak openbaar is gemaakt.
4. De beslissingen in de hoger beroepen van verzoeker zijn op 28 februari 2019 in het openbaar uitgesproken. Dat betekent dat verzoeker eerst zijn verzoeken om wraking heeft ingediend nadat de uitspraken van de Raad van 28 februari 2019 openbaar waren gemaakt en dat om die reden de verzoeken niet in behandeling worden genomen. Dit brengt mee dat een inhoudelijke beoordeling van wat verzoeker in het kader van zijn verzoeken om wraking heeft aangevoerd, achterwege blijft.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bepaalt dat de verzoeken om wraking van de behandelend rechter in deze zaken niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2019.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.L. Rijnen
md