ECLI:NL:CRVB:2019:797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/3996 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake hoger beroep tegen niet-uitgesproken rechtbankzaak

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, geregistreerd onder nummer 17/7449. Appellant heeft echter het beroep in deze zaak ingetrokken, waardoor de rechtbank niet tot een uitspraak is gekomen. Volgens artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank. Aangezien er in deze zaak geen uitspraak is gedaan, is de Centrale Raad van Beroep onbevoegd om het hoger beroep te behandelen. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op deze procedurele vereiste en verzocht om verduidelijking over de wens om het hoger beroep te handhaven. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant aangegeven het hoger beroep te willen voortzetten. De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de onbevoegdheid voortvloeit uit het feit dat er geen uitspraak van de rechtbank is, en heeft daarom besloten zich onbevoegd te verklaren. De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier J.R. Trox, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.

Uitspraak

18.3996 WW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep in de zaak door de rechtbank Zeeland-West-Brabant geregistreerd onder nummer 17/7449
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 17/6374 WW, 18/3993 WW,
18/3994 WW, 18/3995 WW en 18/3997 WW plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. De zaken zijn niet gevoegd. In elke zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 21 juli 2017 een hogerberoepschrift ingediend, waarin hij een uiteenzetting heeft gegeven over de gang van zaken bij de rechtbank rond de betaling van het griffierecht en het toekennen van zaaknummers door de rechtbank. Appellant heeft bij zijn hogerberoepschrift geen kopie gevoegd van de uitspraak waartegen het hoger beroep was gericht.
1.2.
Bij brief van 24 juli 2018 heeft de Raad appellant verzocht een kopie van de uitspraak waartegen het hoger beroep is gericht aan de Raad te sturen.
1.3.
Bij brief van 17 augustus 2018 heeft appellant hierop gereageerd. Appellant heeft bij deze brief geen kopie gevoegd van de uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep in de onderhavige zaak is gericht. In de brief van 17 augustus 2018 heeft appellant echter wel melding gemaakt van een zaak die bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is geregistreerd onder nummer 17/1449. Deze zaak is door de rechtbank op 9 mei 2018 ter zitting behandeld, tegelijk met de zaken die in hoger beroep zijn geregistreerd onder de nummers 18/3994 WW (nummer rechtbank 17/7446) en 18/3995 WW (nummer rechtbank 17/7448), waarin heden uitspraak is gedaan door de Raad.
1.4.
Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank blijkt dat appellant het beroep in de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer 17/7449 ter zitting van 9 mei 2018 heeft ingetrokken. Dit komt overeen met de mededeling van appellant in zijn brief van 17 augustus 2018 dat hij het beroep in die zaak ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank is in die zaak dan ook niet gekomen tot een uitspraak.
1.5.
Bij brief van 10 september 2018 heeft de Raad appellant gewezen op het feit dat de rechtbank in de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer 17/7449 niet tot een uitspraak is gekomen. De Raad heeft appellant er voorts op gewezen dat hoger beroep alleen kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank. Appellant is verzocht om toe te lichten of hij het hoger beroep in de onderhavige zaak wenst te handhaven.
1.6.
Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 19 oktober 2018. In deze brief heeft appellant opnieuw een uiteenzetting gegeven over de gang van zaken bij de rechtbank rond de betaling van het griffierecht en het toekennen van zaaknummers door de rechtbank.
1.7.
Ter zitting heeft de Raad appellant opnieuw voorgehouden dat hoger beroep alleen mogelijk is tegen een uitspraak van de rechtbank. Appellant heeft te kennen gegeven het hoger beroep desondanks te willen handhaven.
1.8. Uit artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als vermeld in dat artikellid. Zoals in 1.4 overwogen is de rechtbank niet tot een uitspraak gekomen. Gelet hierop is de Raad onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
2. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.R. Trox

VC