ECLI:NL:CRVB:2019:801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/3993 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 23 oktober 2017 een uitspraak gedaan in een zaak die betrekking had op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat zij onbevoegd was om het hoger beroep in behandeling te nemen. Dit was gebaseerd op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, waarin is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Hierdoor kon de Raad niet ingaan op het door appellant ingestelde hoger beroep.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 24 januari 2019, waarbij appellant aanwezig was en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De zaken werden niet gevoegd, wat betekent dat er in elke zaak afzonderlijk uitspraak werd gedaan. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de onbevoegdheid om het hoger beroep te behandelen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 23 oktober 2017, 17/2021 V (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 17/6374 WW, 18/3994 WW,
18/3995 WW, 18/3996 WW en 18/3997 WW plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. De zaken zijn niet gevoegd. In elke zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beslist op het verzet van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb.
In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Raad onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.R. Trox

VC