ECLI:NL:CRVB:2019:798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 16 april 2018 een uitspraak gedaan in een verzetprocedure van appellant, die zich richtte tegen een eerdere beslissing van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die onder artikel 8:55, zevende lid, van de Awb valt. Hierdoor verklaarde de Raad zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De zitting vond plaats op 24 januari 2019, waar appellant aanwezig was en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter A.I. van der Kris en griffier J.R. Trox.