ECLI:NL:CRVB:2019:798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
18/3995 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 16 april 2018 een uitspraak gedaan in een verzetprocedure van appellant, die zich richtte tegen een eerdere beslissing van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat volgens artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die onder artikel 8:55, zevende lid, van de Awb valt. Hierdoor verklaarde de Raad zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.

De zitting vond plaats op 24 januari 2019, waar appellant aanwezig was en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter A.I. van der Kris en griffier J.R. Trox.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2018, 17/7448V (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaken 17/6374 WW, 18/3993 WW,
18/3994 WW, 18/3996 WW en 18/3997 WW plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. De zaken zijn niet gevoegd. In elke zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beslist op het verzet van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb.
In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Gelet hierop is de Raad onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.R. Trox

VC