Uitspraak
17.5994 WW
W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
[BV] heeft zij een website laten ontwerpen. In verband met de voorgenomen aanvraag voor een proefplaatsing bij het bedrijf van zijn vrouw is appellant daarop al geplaatst. Wijziging van de website zou anders hoge kosten met zich meebrengen. De website had echter pas online geplaatst moeten worden nadat de proefplaatsing zou zijn goedgekeurd. Voorts heeft appellant erop gewezen dat het Uwv gelet op het ingetrokken boetebesluit blijkbaar vindt dat de verwijtbaarheid bij appellant nihil is.
4.5. Dat, zoals appellant ter zitting heeft gesteld, het Uwv ten onrechte van de datum van
17 juli 2015 is uitgegaan omdat eerst sprake was van werkzaamheden vanaf 14 juni 2016 toen zijn vrouw volledig eigenaar werd van het bedrijf, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld heeft het Uwv appellant mogen houden aan de tegenover de inspecteur afgelegde verklaring van 25 juli 2016. Immers zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 1 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1174) mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van de tegenover een inspecteur van het Uwv afgelegde en ondertekende verklaring, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen. Dit kan anders zijn als er sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Van zodanige bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Met betrekking tot de gestelde omvang van zijn werkzaamheden heeft appellant geen stukken overgelegd waaruit op verifieerbare wijze de omvang van zijn werkzaamheden blijkt. Het Uwv heeft daarom mogen uitgaan van een omvang van tien uur per week. Hetgeen appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om de door het Uwv gemaakte schatting onjuist te achten.
Uit het door het Uwv overgelegde krantenbericht van 30 maart 2016 wordt appellant als medewerker van de Kringloopwinkel vermeld. Tevens volgt uit dit bericht dat appellant heeft verklaard elke dag wel een of twee huisontruimingen te hebben. Dat appellant slechts zijn vrouw heeft willen helpen door de woordvoering voor haar te doen en slechts heeft willen spreken voor het bedrijf van zijn vrouw en niet namens zichzelf is niet geloofwaardig. Te meer daar appellant op de website van [BV] , het bedrijf waarvan zijn vrouw vanaf 14 juni 2016 enig aandeelhouder is, reeds op 4 mei 2016 wordt gepresenteerd als teamleider met vermelding van zijn telefoonnummer, welk telefoonnummer eveneens staat vermeld op de bus van het bedrijf. Dat deze informatie pas later op de website had moeten worden geplaatst omdat appellant deze werkzaamheden eerst zou gaan verrichten in het kader van zijn proefplaatsingsperiode voor 40 uur per week, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Immers ten tijde van het opmaken van de website had appellant nog geen proefplaatsing aangevraagd. Door zich op deze wijze naar buiten toe te presenteren is er sprake van het aanbieden van diensten en het voeren van een bedrijfsnaam, wat moet worden gezien als een uiting van activiteiten die voldoen aan de omschrijving van arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en als bedrijfsmatig moeten worden aangemerkt. De activiteiten van appellant kwamen de bedrijfsvoering van zijn vrouw ook ten goede. Door arbeid in het economisch verkeer te verrichten heeft appellant de hoedanigheid van werknemer verloren.